Vervoeging van afpeuteren
Onbepaalde wijs (infinitief): afpeuteren
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik peuter af
- jij peutert af
- hij/zij/het peutert af
- wij peuteren af
- jullie peuteren af
- zij peuteren af
Onvoltooid verleden tijd
- ik peuterde af
- jij peuterde af
- hij/zij/het peuterde af
- wij peuterden af
- jullie peuterden af
- zij peuterden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgepeuterd
- jij hebt afgepeuterd
- hij/zij/het heeft afgepeuterd
- wij hebben afgepeuterd
- jullie hebben afgepeuterd
- zij hebben afgepeuterd
Voltooid verleden tijd
- ik had afgepeuterd
- jij had afgepeuterd
- hij/zij/het had afgepeuterd
- wij hadden afgepeuterd
- jullie hadden afgepeuterd
- zij hadden afgepeuterd
Toekomende tijd I
- ik zal afpeuteren
- jij zult afpeuteren
- hij/zij/het zal afpeuteren
- wij zullen afpeuteren
- jullie zullen afpeuteren
- zij zullen afpeuteren
Toekomende tijd II
- ik zal afgepeuterd hebben
- jij zult afgepeuterd hebben
- hij/zij/het zal afgepeuterd hebben
- wij zullen afgepeuterd hebben
- jullie zullen afgepeuterd hebben
- zij zullen afgepeuterd hebben
Conditionalis I
- ik zou afpeuteren
- jij zou afpeuteren
- hij/zij/het zou afpeuteren
- wij zouden afpeuteren
- jullie zouden afpeuteren
- zij zouden afpeuteren
Conditionalis II
- ik zou hebben afgepeuterd
- jij zou hebben afgepeuterd
- hij/zij/het zou hebben afgepeuterd
- wij zouden hebben afgepeuterd
- jullie zouden hebben afgepeuterd
- zij zouden hebben afgepeuterd
Imperatief
- jij peuter af
- jullie peutert af