Vervoeging van afstompen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stomp af
  • jij stompt af
  • hij/zij/het stompt af
  • wij stompen af
  • jullie stompen af
  • zij stompen af

Indicativo presente

  • yo arromo
  • arromas
  • él/ella arroma
  • nosotros arromamos
  • vosotros arromáis
  • ellos/ellas arroman

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stompte af
  • jij stompte af
  • hij/zij/het stompte af
  • wij stompten af
  • jullie stompten af
  • zij stompten af

Indefinido

  • yo arromé
  • arromaste
  • él/ella arromó
  • nosotros arromamos
  • vosotros arromasteis
  • ellos/ellas arromaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgestompt
  • jij hebt afgestompt
  • hij/zij/het heeft afgestompt
  • wij hebben afgestompt
  • jullie hebben afgestompt
  • zij hebben afgestompt

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he arromado
  • has arromado
  • él/ella ha arromado
  • nosotros hemos arromado
  • vosotros habéis arromado
  • ellos/ellas han arromado

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgestompt
  • jij had afgestompt
  • hij/zij/het had afgestompt
  • wij hadden afgestompt
  • jullie hadden afgestompt
  • zij hadden afgestompt

Pluscuamperfecto

  • yo había arromado
  • habías arromado
  • él/ella había arromado
  • nosotros habíamos arromado
  • vosotros habíais arromado
  • ellos/ellas habían arromado

Toekomende tijd I

  • ik zal afstompen
  • jij zult afstompen
  • hij/zij/het zal afstompen
  • wij zullen afstompen
  • jullie zullen afstompen
  • zij zullen afstompen

Futuro I

  • yo arromaré
  • arromarás
  • él/ella arromará
  • nosotros arromaremos
  • vosotros arromaréis
  • ellos/ellas arromarán

Toekomende tijd II

  • ik zal afgestompt hebben
  • jij zult afgestompt hebben
  • hij/zij/het zal afgestompt hebben
  • wij zullen afgestompt hebben
  • jullie zullen afgestompt hebben
  • zij zullen afgestompt hebben

Futuro perfecto

  • yo habré arromado
  • habrás arromado
  • él/ella habrá arromado
  • nosotros habremos arromado
  • vosotros habréis arromado
  • ellos/ellas habrán arromado

Conditionalis I

  • ik zou afstompen
  • jij zou afstompen
  • hij/zij/het zou afstompen
  • wij zouden afstompen
  • jullie zouden afstompen
  • zij zouden afstompen

Condicional

  • yo arromaría
  • arromarías
  • él/ella arromaría
  • nosotros arromaríamos
  • vosotros arromaríais
  • ellos/ellas arromarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgestompt
  • jij zou hebben afgestompt
  • hij/zij/het zou hebben afgestompt
  • wij zouden hebben afgestompt
  • jullie zouden hebben afgestompt
  • zij zouden hebben afgestompt

Condicional perfecto

  • yo habría arromado
  • habrías arromado
  • él/ella habría arromado
  • nosotros habríamos arromado
  • vosotros habríais arromado
  • ellos/ellas habrían arromado

Imperatief

  • jij stomp af
  • jullie stompt af

Imperativo presente

  • arroma
  • vosotros arromad