Vervoeging van afvangen
Onbepaalde wijs (infinitief): afvangen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vang af
- jij vangt af
- hij/zij/het vangt af
- wij vangen af
- jullie vangen af
- zij vangen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik ving af
- jij ving af
- hij/zij/het ving af
- wij vingen af
- jullie vingen af
- zij vingen af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgevangen
- jij hebt afgevangen
- hij/zij/het heeft afgevangen
- wij hebben afgevangen
- jullie hebben afgevangen
- zij hebben afgevangen
Voltooid verleden tijd
- ik had afgevangen
- jij had afgevangen
- hij/zij/het had afgevangen
- wij hadden afgevangen
- jullie hadden afgevangen
- zij hadden afgevangen
Toekomende tijd I
- ik zal afvangen
- jij zult afvangen
- hij/zij/het zal afvangen
- wij zullen afvangen
- jullie zullen afvangen
- zij zullen afvangen
Toekomende tijd II
- ik zal afgevangen hebben
- jij zult afgevangen hebben
- hij/zij/het zal afgevangen hebben
- wij zullen afgevangen hebben
- jullie zullen afgevangen hebben
- zij zullen afgevangen hebben
Conditionalis I
- ik zou afvangen
- jij zou afvangen
- hij/zij/het zou afvangen
- wij zouden afvangen
- jullie zouden afvangen
- zij zouden afvangen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgevangen
- jij zou hebben afgevangen
- hij/zij/het zou hebben afgevangen
- wij zouden hebben afgevangen
- jullie zouden hebben afgevangen
- zij zouden hebben afgevangen
Imperatief
- jij vang af
- jullie vangt af