Vervoeging van afwentelen

Onbepaalde wijs (infinitief): afwentelen

Vertaling: transbordar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wentel af
  • jij wentelt af
  • hij/zij/het wentelt af
  • wij wentelen af
  • jullie wentelen af
  • zij wentelen af

Indicativo presente

  • yo transbordo
  • transbordas
  • él/ella transborda
  • nosotros transbordamos
  • vosotros transbordáis
  • ellos/ellas transbordan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wentelde af
  • jij wentelde af
  • hij/zij/het wentelde af
  • wij wentelden af
  • jullie wentelden af
  • zij wentelden af

Indefinido

  • yo transbordé
  • transbordaste
  • él/ella transbordó
  • nosotros transbordamos
  • vosotros transbordasteis
  • ellos/ellas transbordaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgewenteld
  • jij hebt afgewenteld
  • hij/zij/het heeft afgewenteld
  • wij hebben afgewenteld
  • jullie hebben afgewenteld
  • zij hebben afgewenteld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he transbordado
  • has transbordado
  • él/ella ha transbordado
  • nosotros hemos transbordado
  • vosotros habéis transbordado
  • ellos/ellas han transbordado

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgewenteld
  • jij had afgewenteld
  • hij/zij/het had afgewenteld
  • wij hadden afgewenteld
  • jullie hadden afgewenteld
  • zij hadden afgewenteld

Pluscuamperfecto

  • yo había transbordado
  • habías transbordado
  • él/ella había transbordado
  • nosotros habíamos transbordado
  • vosotros habíais transbordado
  • ellos/ellas habían transbordado

Toekomende tijd I

  • ik zal afwentelen
  • jij zult afwentelen
  • hij/zij/het zal afwentelen
  • wij zullen afwentelen
  • jullie zullen afwentelen
  • zij zullen afwentelen

Futuro I

  • yo transbordaré
  • transbordarás
  • él/ella transbordará
  • nosotros transbordaremos
  • vosotros transbordaréis
  • ellos/ellas transbordarán

Toekomende tijd II

  • ik zal afgewenteld hebben
  • jij zult afgewenteld hebben
  • hij/zij/het zal afgewenteld hebben
  • wij zullen afgewenteld hebben
  • jullie zullen afgewenteld hebben
  • zij zullen afgewenteld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré transbordado
  • habrás transbordado
  • él/ella habrá transbordado
  • nosotros habremos transbordado
  • vosotros habréis transbordado
  • ellos/ellas habrán transbordado

Conditionalis I

  • ik zou afwentelen
  • jij zou afwentelen
  • hij/zij/het zou afwentelen
  • wij zouden afwentelen
  • jullie zouden afwentelen
  • zij zouden afwentelen

Condicional

  • yo transbordaría
  • transbordarías
  • él/ella transbordaría
  • nosotros transbordaríamos
  • vosotros transbordaríais
  • ellos/ellas transbordarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgewenteld
  • jij zou hebben afgewenteld
  • hij/zij/het zou hebben afgewenteld
  • wij zouden hebben afgewenteld
  • jullie zouden hebben afgewenteld
  • zij zouden hebben afgewenteld

Condicional perfecto

  • yo habría transbordado
  • habrías transbordado
  • él/ella habría transbordado
  • nosotros habríamos transbordado
  • vosotros habríais transbordado
  • ellos/ellas habrían transbordado

Imperatief

  • jij wentel af
  • jullie wentelt af

Imperativo presente

  • transborda
  • vosotros transbordad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afwentelen