Vervoeging van arceren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik arceer
- jij arceert
- hij/zij/het arceert
- wij arceren
- jullie arceren
- zij arceren
Indicativo presente
- yo sombreo
- tú sombreas
- él/ella sombrea
- nosotros sombreamos
- vosotros sombreáis
- ellos/ellas sombrean
Onvoltooid verleden tijd
- ik arceerde
- jij arceerde
- hij/zij/het arceerde
- wij arceerden
- jullie arceerden
- zij arceerden
Indefinido
- yo sombreé
- tú sombreaste
- él/ella sombreó
- nosotros sombreamos
- vosotros sombreasteis
- ellos/ellas sombrearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gearceerd
- jij hebt gearceerd
- hij/zij/het heeft gearceerd
- wij hebben gearceerd
- jullie hebben gearceerd
- zij hebben gearceerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he sombreado
- tú has sombreado
- él/ella ha sombreado
- nosotros hemos sombreado
- vosotros habéis sombreado
- ellos/ellas han sombreado
Voltooid verleden tijd
- ik had gearceerd
- jij had gearceerd
- hij/zij/het had gearceerd
- wij hadden gearceerd
- jullie hadden gearceerd
- zij hadden gearceerd
Pluscuamperfecto
- yo había sombreado
- tú habías sombreado
- él/ella había sombreado
- nosotros habíamos sombreado
- vosotros habíais sombreado
- ellos/ellas habían sombreado
Toekomende tijd I
- ik zal arceren
- jij zult arceren
- hij/zij/het zal arceren
- wij zullen arceren
- jullie zullen arceren
- zij zullen arceren
Futuro I
- yo sombrearé
- tú sombrearás
- él/ella sombreará
- nosotros sombrearemos
- vosotros sombrearéis
- ellos/ellas sombrearán
Toekomende tijd II
- ik zal gearceerd hebben
- jij zult gearceerd hebben
- hij/zij/het zal gearceerd hebben
- wij zullen gearceerd hebben
- jullie zullen gearceerd hebben
- zij zullen gearceerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré sombreado
- tú habrás sombreado
- él/ella habrá sombreado
- nosotros habremos sombreado
- vosotros habréis sombreado
- ellos/ellas habrán sombreado
Conditionalis I
- ik zou arceren
- jij zou arceren
- hij/zij/het zou arceren
- wij zouden arceren
- jullie zouden arceren
- zij zouden arceren
Condicional
- yo sombrearía
- tú sombrearías
- él/ella sombrearía
- nosotros sombrearíamos
- vosotros sombrearíais
- ellos/ellas sombrearían
Conditionalis II
- ik zou hebben gearceerd
- jij zou hebben gearceerd
- hij/zij/het zou hebben gearceerd
- wij zouden hebben gearceerd
- jullie zouden hebben gearceerd
- zij zouden hebben gearceerd
Condicional perfecto
- yo habría sombreado
- tú habrías sombreado
- él/ella habría sombreado
- nosotros habríamos sombreado
- vosotros habríais sombreado
- ellos/ellas habrían sombreado
Imperatief
- jij arceer
- jullie arceert
Imperativo presente
- tú sombrea
- vosotros sombread