Vervoeging van beduimelen
Onbepaalde wijs (infinitief): beduimelen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beduimel
- jij beduimelt
- hij/zij/het beduimelt
- wij beduimelen
- jullie beduimelen
- zij beduimelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik beduimelde
- jij beduimelde
- hij/zij/het beduimelde
- wij beduimelden
- jullie beduimelden
- zij beduimelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beduimeld
- jij hebt beduimeld
- hij/zij/het heeft beduimeld
- wij hebben beduimeld
- jullie hebben beduimeld
- zij hebben beduimeld
Voltooid verleden tijd
- ik had beduimeld
- jij had beduimeld
- hij/zij/het had beduimeld
- wij hadden beduimeld
- jullie hadden beduimeld
- zij hadden beduimeld
Toekomende tijd I
- ik zal beduimelen
- jij zult beduimelen
- hij/zij/het zal beduimelen
- wij zullen beduimelen
- jullie zullen beduimelen
- zij zullen beduimelen
Toekomende tijd II
- ik zal beduimeld hebben
- jij zult beduimeld hebben
- hij/zij/het zal beduimeld hebben
- wij zullen beduimeld hebben
- jullie zullen beduimeld hebben
- zij zullen beduimeld hebben
Conditionalis I
- ik zou beduimelen
- jij zou beduimelen
- hij/zij/het zou beduimelen
- wij zouden beduimelen
- jullie zouden beduimelen
- zij zouden beduimelen
Conditionalis II
- ik zou hebben beduimeld
- jij zou hebben beduimeld
- hij/zij/het zou hebben beduimeld
- wij zouden hebben beduimeld
- jullie zouden hebben beduimeld
- zij zouden hebben beduimeld
Imperatief
- jij beduimel
- jullie beduimelt