Vervoeging van bejubelen

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bejubel
    • jij bejubelt
    • hij/zij/het bejubelt
    • wij bejubelen
    • jullie bejubelen
    • zij bejubelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bejubelde
    • jij bejubelde
    • hij/zij/het bejubelde
    • wij bejubelden
    • jullie bejubelden
    • zij bejubelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bejubeld
    • jij hebt bejubeld
    • hij/zij/het heeft bejubeld
    • wij hebben bejubeld
    • jullie hebben bejubeld
    • zij hebben bejubeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bejubeld
    • jij had bejubeld
    • hij/zij/het had bejubeld
    • wij hadden bejubeld
    • jullie hadden bejubeld
    • zij hadden bejubeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bejubelen
    • jij zult bejubelen
    • hij/zij/het zal bejubelen
    • wij zullen bejubelen
    • jullie zullen bejubelen
    • zij zullen bejubelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bejubeld hebben
    • jij zult bejubeld hebben
    • hij/zij/het zal bejubeld hebben
    • wij zullen bejubeld hebben
    • jullie zullen bejubeld hebben
    • zij zullen bejubeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bejubelen
    • jij zou bejubelen
    • hij/zij/het zou bejubelen
    • wij zouden bejubelen
    • jullie zouden bejubelen
    • zij zouden bejubelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bejubeld
    • jij zou hebben bejubeld
    • hij/zij/het zou hebben bejubeld
    • wij zouden hebben bejubeld
    • jullie zouden hebben bejubeld
    • zij zouden hebben bejubeld
  • Imperatief

    • jij bejubel
    • jullie bejubelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bejubelen