Vervoeging van beklemtonen
Onbepaalde wijs (infinitief): beklemtonen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beklemtoon
- jij beklemtoont
- hij/zij/het beklemtoont
- wij beklemtonen
- jullie beklemtonen
- zij beklemtonen
Indicativo presente
- yo acentúo
- tú acentúas
- él/ella acentúa
- nosotros acentuamos
- vosotros acentuáis
- ellos/ellas acentúan
Onvoltooid verleden tijd
- ik beklemtoonde
- jij beklemtoonde
- hij/zij/het beklemtoonde
- wij beklemtoonden
- jullie beklemtoonden
- zij beklemtoonden
Indefinido
- yo acentué
- tú acentuaste
- él/ella acentuó
- nosotros acentuamos
- vosotros acentuasteis
- ellos/ellas acentuaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beklemtoond
- jij hebt beklemtoond
- hij/zij/het heeft beklemtoond
- wij hebben beklemtoond
- jullie hebben beklemtoond
- zij hebben beklemtoond
Pretérito perfecto compuesto
- yo he acentuado
- tú has acentuado
- él/ella ha acentuado
- nosotros hemos acentuado
- vosotros habéis acentuado
- ellos/ellas han acentuado
Voltooid verleden tijd
- ik had beklemtoond
- jij had beklemtoond
- hij/zij/het had beklemtoond
- wij hadden beklemtoond
- jullie hadden beklemtoond
- zij hadden beklemtoond
Pluscuamperfecto
- yo había acentuado
- tú habías acentuado
- él/ella había acentuado
- nosotros habíamos acentuado
- vosotros habíais acentuado
- ellos/ellas habían acentuado
Toekomende tijd I
- ik zal beklemtonen
- jij zult beklemtonen
- hij/zij/het zal beklemtonen
- wij zullen beklemtonen
- jullie zullen beklemtonen
- zij zullen beklemtonen
Futuro I
- yo acentuaré
- tú acentuarás
- él/ella acentuará
- nosotros acentuaremos
- vosotros acentuaréis
- ellos/ellas acentuarán
Toekomende tijd II
- ik zal beklemtoond hebben
- jij zult beklemtoond hebben
- hij/zij/het zal beklemtoond hebben
- wij zullen beklemtoond hebben
- jullie zullen beklemtoond hebben
- zij zullen beklemtoond hebben
Futuro perfecto
- yo habré acentuado
- tú habrás acentuado
- él/ella habrá acentuado
- nosotros habremos acentuado
- vosotros habréis acentuado
- ellos/ellas habrán acentuado
Conditionalis I
- ik zou beklemtonen
- jij zou beklemtonen
- hij/zij/het zou beklemtonen
- wij zouden beklemtonen
- jullie zouden beklemtonen
- zij zouden beklemtonen
Condicional
- yo acentuaría
- tú acentuarías
- él/ella acentuaría
- nosotros acentuaríamos
- vosotros acentuaríais
- ellos/ellas acentuarían
Conditionalis II
- ik zou hebben beklemtoond
- jij zou hebben beklemtoond
- hij/zij/het zou hebben beklemtoond
- wij zouden hebben beklemtoond
- jullie zouden hebben beklemtoond
- zij zouden hebben beklemtoond
Condicional perfecto
- yo habría acentuado
- tú habrías acentuado
- él/ella habría acentuado
- nosotros habríamos acentuado
- vosotros habríais acentuado
- ellos/ellas habrían acentuado
Imperatief
- jij beklemtoon
- jullie beklemtoont
Imperativo presente
- tú acentúa
- vosotros acentuad