Vervoeging van belagen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik belaag
- jij belaagt
- hij/zij/het belaagt
- wij belagen
- jullie belagen
- zij belagen
Indicativo presente
- yo acecho
- tú acechas
- él/ella acecha
- nosotros acechamos
- vosotros acecháis
- ellos/ellas acechan
Onvoltooid verleden tijd
- ik belaagde
- jij belaagde
- hij/zij/het belaagde
- wij belaagden
- jullie belaagden
- zij belaagden
Indefinido
- yo aceché
- tú acechaste
- él/ella acechó
- nosotros acechamos
- vosotros acechasteis
- ellos/ellas acecharon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb belaagd
- jij hebt belaagd
- hij/zij/het heeft belaagd
- wij hebben belaagd
- jullie hebben belaagd
- zij hebben belaagd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he acechado
- tú has acechado
- él/ella ha acechado
- nosotros hemos acechado
- vosotros habéis acechado
- ellos/ellas han acechado
Voltooid verleden tijd
- ik had belaagd
- jij had belaagd
- hij/zij/het had belaagd
- wij hadden belaagd
- jullie hadden belaagd
- zij hadden belaagd
Pluscuamperfecto
- yo había acechado
- tú habías acechado
- él/ella había acechado
- nosotros habíamos acechado
- vosotros habíais acechado
- ellos/ellas habían acechado
Toekomende tijd I
- ik zal belagen
- jij zult belagen
- hij/zij/het zal belagen
- wij zullen belagen
- jullie zullen belagen
- zij zullen belagen
Futuro I
- yo acecharé
- tú acecharás
- él/ella acechará
- nosotros acecharemos
- vosotros acecharéis
- ellos/ellas acecharán
Toekomende tijd II
- ik zal belaagd hebben
- jij zult belaagd hebben
- hij/zij/het zal belaagd hebben
- wij zullen belaagd hebben
- jullie zullen belaagd hebben
- zij zullen belaagd hebben
Futuro perfecto
- yo habré acechado
- tú habrás acechado
- él/ella habrá acechado
- nosotros habremos acechado
- vosotros habréis acechado
- ellos/ellas habrán acechado
Conditionalis I
- ik zou belagen
- jij zou belagen
- hij/zij/het zou belagen
- wij zouden belagen
- jullie zouden belagen
- zij zouden belagen
Condicional
- yo acecharía
- tú acecharías
- él/ella acecharía
- nosotros acecharíamos
- vosotros acecharíais
- ellos/ellas acecharían
Conditionalis II
- ik zou hebben belaagd
- jij zou hebben belaagd
- hij/zij/het zou hebben belaagd
- wij zouden hebben belaagd
- jullie zouden hebben belaagd
- zij zouden hebben belaagd
Condicional perfecto
- yo habría acechado
- tú habrías acechado
- él/ella habría acechado
- nosotros habríamos acechado
- vosotros habríais acechado
- ellos/ellas habrían acechado
Imperatief
- jij belaag
- jullie belaagt
Imperativo presente
- tú acecha
- vosotros acechad