Vervoeging van bemoedigen

Onbepaalde wijs (infinitief): bemoedigen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bemoedig
  • jij bemoedigt
  • hij/zij/het bemoedigt
  • wij bemoedigen
  • jullie bemoedigen
  • zij bemoedigen

Indicativo presente

  • yo aliento
  • alientas
  • él/ella alienta
  • nosotros alentamos
  • vosotros alentáis
  • ellos/ellas alientan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bemoedigde
  • jij bemoedigde
  • hij/zij/het bemoedigde
  • wij bemoedigden
  • jullie bemoedigden
  • zij bemoedigden

Indefinido

  • yo alenté
  • alentaste
  • él/ella alentó
  • nosotros alentamos
  • vosotros alentasteis
  • ellos/ellas alentaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bemoedigd
  • jij hebt bemoedigd
  • hij/zij/het heeft bemoedigd
  • wij hebben bemoedigd
  • jullie hebben bemoedigd
  • zij hebben bemoedigd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he alentado
  • has alentado
  • él/ella ha alentado
  • nosotros hemos alentado
  • vosotros habéis alentado
  • ellos/ellas han alentado

Voltooid verleden tijd

  • ik had bemoedigd
  • jij had bemoedigd
  • hij/zij/het had bemoedigd
  • wij hadden bemoedigd
  • jullie hadden bemoedigd
  • zij hadden bemoedigd

Pluscuamperfecto

  • yo había alentado
  • habías alentado
  • él/ella había alentado
  • nosotros habíamos alentado
  • vosotros habíais alentado
  • ellos/ellas habían alentado

Toekomende tijd I

  • ik zal bemoedigen
  • jij zult bemoedigen
  • hij/zij/het zal bemoedigen
  • wij zullen bemoedigen
  • jullie zullen bemoedigen
  • zij zullen bemoedigen

Futuro I

  • yo alentaré
  • alentarás
  • él/ella alentará
  • nosotros alentaremos
  • vosotros alentaréis
  • ellos/ellas alentarán

Toekomende tijd II

  • ik zal bemoedigd hebben
  • jij zult bemoedigd hebben
  • hij/zij/het zal bemoedigd hebben
  • wij zullen bemoedigd hebben
  • jullie zullen bemoedigd hebben
  • zij zullen bemoedigd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré alentado
  • habrás alentado
  • él/ella habrá alentado
  • nosotros habremos alentado
  • vosotros habréis alentado
  • ellos/ellas habrán alentado

Conditionalis I

  • ik zou bemoedigen
  • jij zou bemoedigen
  • hij/zij/het zou bemoedigen
  • wij zouden bemoedigen
  • jullie zouden bemoedigen
  • zij zouden bemoedigen

Condicional

  • yo alentaría
  • alentarías
  • él/ella alentaría
  • nosotros alentaríamos
  • vosotros alentaríais
  • ellos/ellas alentarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben bemoedigd
  • jij zou hebben bemoedigd
  • hij/zij/het zou hebben bemoedigd
  • wij zouden hebben bemoedigd
  • jullie zouden hebben bemoedigd
  • zij zouden hebben bemoedigd

Condicional perfecto

  • yo habría alentado
  • habrías alentado
  • él/ella habría alentado
  • nosotros habríamos alentado
  • vosotros habríais alentado
  • ellos/ellas habrían alentado

Imperatief

  • jij bemoedig
  • jullie bemoedigt

Imperativo presente

  • alienta
  • vosotros alentad