Vervoeging van beproeven
Onbepaalde wijs (infinitief): beproeven
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beproef
- jij beproeft
- hij/zij/het beproeft
- wij beproeven
- jullie beproeven
- zij beproeven
Indicativo presente
- yo aflijo
- tú afliges
- él/ella aflige
- nosotros afligimos
- vosotros afligís
- ellos/ellas afligen
Onvoltooid verleden tijd
- ik beproefde
- jij beproefde
- hij/zij/het beproefde
- wij beproefden
- jullie beproefden
- zij beproefden
Indefinido
- yo afligí
- tú afligiste
- él/ella afligió
- nosotros afligimos
- vosotros afligisteis
- ellos/ellas afligieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beproefd
- jij hebt beproefd
- hij/zij/het heeft beproefd
- wij hebben beproefd
- jullie hebben beproefd
- zij hebben beproefd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he afligido
- tú has afligido
- él/ella ha afligido
- nosotros hemos afligido
- vosotros habéis afligido
- ellos/ellas han afligido
Voltooid verleden tijd
- ik had beproefd
- jij had beproefd
- hij/zij/het had beproefd
- wij hadden beproefd
- jullie hadden beproefd
- zij hadden beproefd
Pluscuamperfecto
- yo había afligido
- tú habías afligido
- él/ella había afligido
- nosotros habíamos afligido
- vosotros habíais afligido
- ellos/ellas habían afligido
Toekomende tijd I
- ik zal beproeven
- jij zult beproeven
- hij/zij/het zal beproeven
- wij zullen beproeven
- jullie zullen beproeven
- zij zullen beproeven
Futuro I
- yo afligiré
- tú afligirás
- él/ella afligirá
- nosotros afligiremos
- vosotros afligiréis
- ellos/ellas afligirán
Toekomende tijd II
- ik zal beproefd hebben
- jij zult beproefd hebben
- hij/zij/het zal beproefd hebben
- wij zullen beproefd hebben
- jullie zullen beproefd hebben
- zij zullen beproefd hebben
Futuro perfecto
- yo habré afligido
- tú habrás afligido
- él/ella habrá afligido
- nosotros habremos afligido
- vosotros habréis afligido
- ellos/ellas habrán afligido
Conditionalis I
- ik zou beproeven
- jij zou beproeven
- hij/zij/het zou beproeven
- wij zouden beproeven
- jullie zouden beproeven
- zij zouden beproeven
Condicional
- yo afligiría
- tú afligirías
- él/ella afligiría
- nosotros afligiríamos
- vosotros afligiríais
- ellos/ellas afligirían
Conditionalis II
- ik zou hebben beproefd
- jij zou hebben beproefd
- hij/zij/het zou hebben beproefd
- wij zouden hebben beproefd
- jullie zouden hebben beproefd
- zij zouden hebben beproefd
Condicional perfecto
- yo habría afligido
- tú habrías afligido
- él/ella habría afligido
- nosotros habríamos afligido
- vosotros habríais afligido
- ellos/ellas habrían afligido
Imperatief
- jij beproef
- jullie beproeft
Imperativo presente
- tú aflige
- vosotros afligid