Vervoeging van betreden
Onbepaalde wijs (infinitief): betreden
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik betreed
- jij betreedt
- hij/zij/het betreedt
- wij betreden
- jullie betreden
- zij betreden
Indicativo presente
- yo piso
- tú pisas
- él/ella pisa
- nosotros pisamos
- vosotros pisáis
- ellos/ellas pisan
Onvoltooid verleden tijd
- ik betrad
- jij betrad
- hij/zij/het betrad
- wij betraden
- jullie betraden
- zij betraden
Indefinido
- yo pisé
- tú pisaste
- él/ella pisó
- nosotros pisamos
- vosotros pisasteis
- ellos/ellas pisaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb betreden
- jij hebt betreden
- hij/zij/het heeft betreden
- wij hebben betreden
- jullie hebben betreden
- zij hebben betreden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he pisado
- tú has pisado
- él/ella ha pisado
- nosotros hemos pisado
- vosotros habéis pisado
- ellos/ellas han pisado
Voltooid verleden tijd
- ik had betreden
- jij had betreden
- hij/zij/het had betreden
- wij hadden betreden
- jullie hadden betreden
- zij hadden betreden
Pluscuamperfecto
- yo había pisado
- tú habías pisado
- él/ella había pisado
- nosotros habíamos pisado
- vosotros habíais pisado
- ellos/ellas habían pisado
Toekomende tijd I
- ik zal betreden
- jij zult betreden
- hij/zij/het zal betreden
- wij zullen betreden
- jullie zullen betreden
- zij zullen betreden
Futuro I
- yo pisaré
- tú pisarás
- él/ella pisará
- nosotros pisaremos
- vosotros pisaréis
- ellos/ellas pisarán
Toekomende tijd II
- ik zal betreden hebben
- jij zult betreden hebben
- hij/zij/het zal betreden hebben
- wij zullen betreden hebben
- jullie zullen betreden hebben
- zij zullen betreden hebben
Futuro perfecto
- yo habré pisado
- tú habrás pisado
- él/ella habrá pisado
- nosotros habremos pisado
- vosotros habréis pisado
- ellos/ellas habrán pisado
Conditionalis I
- ik zou betreden
- jij zou betreden
- hij/zij/het zou betreden
- wij zouden betreden
- jullie zouden betreden
- zij zouden betreden
Condicional
- yo pisaría
- tú pisarías
- él/ella pisaría
- nosotros pisaríamos
- vosotros pisaríais
- ellos/ellas pisarían
Conditionalis II
- ik zou hebben betreden
- jij zou hebben betreden
- hij/zij/het zou hebben betreden
- wij zouden hebben betreden
- jullie zouden hebben betreden
- zij zouden hebben betreden
Condicional perfecto
- yo habría pisado
- tú habrías pisado
- él/ella habría pisado
- nosotros habríamos pisado
- vosotros habríais pisado
- ellos/ellas habrían pisado
Imperatief
- jij betreed
- jullie betreedt
Imperativo presente
- tú pisa
- vosotros pisad