Vervoeging van bijzetten
Onbepaalde wijs (infinitief): bijzetten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zet bij
- jij zet bij
- hij/zij/het zet bij
- wij zetten bij
- jullie zetten bij
- zij zetten bij
Indicativo presente
- yo yuxtapongo
- tú yuxtapones
- él/ella yuxtapone
- nosotros yuxtaponemos
- vosotros yuxtaponéis
- ellos/ellas yuxtaponen
Onvoltooid verleden tijd
- ik zette bij
- jij zette bij
- hij/zij/het zette bij
- wij zetten bij
- jullie zetten bij
- zij zetten bij
Indefinido
- yo yuxtapuse
- tú yuxtapusiste
- él/ella yuxtapuso
- nosotros yuxtapusimos
- vosotros yuxtapusisteis
- ellos/ellas yuxtapusieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bijgezet
- jij hebt bijgezet
- hij/zij/het heeft bijgezet
- wij hebben bijgezet
- jullie hebben bijgezet
- zij hebben bijgezet
Pretérito perfecto compuesto
- yo he yuxtapuesto
- tú has yuxtapuesto
- él/ella ha yuxtapuesto
- nosotros hemos yuxtapuesto
- vosotros habéis yuxtapuesto
- ellos/ellas han yuxtapuesto
Voltooid verleden tijd
- ik had bijgezet
- jij had bijgezet
- hij/zij/het had bijgezet
- wij hadden bijgezet
- jullie hadden bijgezet
- zij hadden bijgezet
Pluscuamperfecto
- yo había yuxtapuesto
- tú habías yuxtapuesto
- él/ella había yuxtapuesto
- nosotros habíamos yuxtapuesto
- vosotros habíais yuxtapuesto
- ellos/ellas habían yuxtapuesto
Toekomende tijd I
- ik zal bijzetten
- jij zult bijzetten
- hij/zij/het zal bijzetten
- wij zullen bijzetten
- jullie zullen bijzetten
- zij zullen bijzetten
Futuro I
- yo yuxtapondré
- tú yuxtapondrás
- él/ella yuxtapondrá
- nosotros yuxtapondremos
- vosotros yuxtapondréis
- ellos/ellas yuxtapondrán
Toekomende tijd II
- ik zal bijgezet hebben
- jij zult bijgezet hebben
- hij/zij/het zal bijgezet hebben
- wij zullen bijgezet hebben
- jullie zullen bijgezet hebben
- zij zullen bijgezet hebben
Futuro perfecto
- yo habré yuxtapuesto
- tú habrás yuxtapuesto
- él/ella habrá yuxtapuesto
- nosotros habremos yuxtapuesto
- vosotros habréis yuxtapuesto
- ellos/ellas habrán yuxtapuesto
Conditionalis I
- ik zou bijzetten
- jij zou bijzetten
- hij/zij/het zou bijzetten
- wij zouden bijzetten
- jullie zouden bijzetten
- zij zouden bijzetten
Condicional
- yo yuxtapondría
- tú yuxtapondrías
- él/ella yuxtapondría
- nosotros yuxtapondríamos
- vosotros yuxtapondríais
- ellos/ellas yuxtapondrían
Conditionalis II
- ik zou hebben bijgezet
- jij zou hebben bijgezet
- hij/zij/het zou hebben bijgezet
- wij zouden hebben bijgezet
- jullie zouden hebben bijgezet
- zij zouden hebben bijgezet
Condicional perfecto
- yo habría yuxtapuesto
- tú habrías yuxtapuesto
- él/ella habría yuxtapuesto
- nosotros habríamos yuxtapuesto
- vosotros habríais yuxtapuesto
- ellos/ellas habrían yuxtapuesto
Imperatief
- jij zet bij
- jullie zet bij
Imperativo presente
- tú yuxtapón
- vosotros yuxtaponed