Vervoeging van biologeren
Onbepaalde wijs (infinitief): biologeren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik biologeer
- jij biologeert
- hij/zij/het biologeert
- wij biologeren
- jullie biologeren
- zij biologeren
Indicativo presente
- yo hipnotizo
- tú hipnotizas
- él/ella hipnotiza
- nosotros hipnotizamos
- vosotros hipnotizáis
- ellos/ellas hipnotizan
Onvoltooid verleden tijd
- ik biologeerde
- jij biologeerde
- hij/zij/het biologeerde
- wij biologeerden
- jullie biologeerden
- zij biologeerden
Indefinido
- yo hipnoticé
- tú hipnotizaste
- él/ella hipnotizó
- nosotros hipnotizamos
- vosotros hipnotizasteis
- ellos/ellas hipnotizaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebiologeerd
- jij hebt gebiologeerd
- hij/zij/het heeft gebiologeerd
- wij hebben gebiologeerd
- jullie hebben gebiologeerd
- zij hebben gebiologeerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he hipnotizado
- tú has hipnotizado
- él/ella ha hipnotizado
- nosotros hemos hipnotizado
- vosotros habéis hipnotizado
- ellos/ellas han hipnotizado
Voltooid verleden tijd
- ik had gebiologeerd
- jij had gebiologeerd
- hij/zij/het had gebiologeerd
- wij hadden gebiologeerd
- jullie hadden gebiologeerd
- zij hadden gebiologeerd
Pluscuamperfecto
- yo había hipnotizado
- tú habías hipnotizado
- él/ella había hipnotizado
- nosotros habíamos hipnotizado
- vosotros habíais hipnotizado
- ellos/ellas habían hipnotizado
Toekomende tijd I
- ik zal biologeren
- jij zult biologeren
- hij/zij/het zal biologeren
- wij zullen biologeren
- jullie zullen biologeren
- zij zullen biologeren
Futuro I
- yo hipnotizaré
- tú hipnotizarás
- él/ella hipnotizará
- nosotros hipnotizaremos
- vosotros hipnotizaréis
- ellos/ellas hipnotizarán
Toekomende tijd II
- ik zal gebiologeerd hebben
- jij zult gebiologeerd hebben
- hij/zij/het zal gebiologeerd hebben
- wij zullen gebiologeerd hebben
- jullie zullen gebiologeerd hebben
- zij zullen gebiologeerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré hipnotizado
- tú habrás hipnotizado
- él/ella habrá hipnotizado
- nosotros habremos hipnotizado
- vosotros habréis hipnotizado
- ellos/ellas habrán hipnotizado
Conditionalis I
- ik zou biologeren
- jij zou biologeren
- hij/zij/het zou biologeren
- wij zouden biologeren
- jullie zouden biologeren
- zij zouden biologeren
Condicional
- yo hipnotizaría
- tú hipnotizarías
- él/ella hipnotizaría
- nosotros hipnotizaríamos
- vosotros hipnotizaríais
- ellos/ellas hipnotizarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gebiologeerd
- jij zou hebben gebiologeerd
- hij/zij/het zou hebben gebiologeerd
- wij zouden hebben gebiologeerd
- jullie zouden hebben gebiologeerd
- zij zouden hebben gebiologeerd
Condicional perfecto
- yo habría hipnotizado
- tú habrías hipnotizado
- él/ella habría hipnotizado
- nosotros habríamos hipnotizado
- vosotros habríais hipnotizado
- ellos/ellas habrían hipnotizado
Imperatief
- jij biologeer
- jullie biologeert
Imperativo presente
- tú hipnotiza
- vosotros hipnotizad