Vervoeging van blasfemeren
Onbepaalde wijs (infinitief): blasfemeren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blasfemeer
- jij blasfemeert
- hij/zij/het blasfemeert
- wij blasfemeren
- jullie blasfemeren
- zij blasfemeren
Indicativo presente
- yo blasfemo
- tú blasfemas
- él/ella blasfema
- nosotros blasfemamos
- vosotros blasfemáis
- ellos/ellas blasfeman
Onvoltooid verleden tijd
- ik blasfemeerde
- jij blasfemeerde
- hij/zij/het blasfemeerde
- wij blasfemeerden
- jullie blasfemeerden
- zij blasfemeerden
Indefinido
- yo blasfemé
- tú blasfemaste
- él/ella blasfemó
- nosotros blasfemamos
- vosotros blasfemasteis
- ellos/ellas blasfemaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geblasfemeerd
- jij hebt geblasfemeerd
- hij/zij/het heeft geblasfemeerd
- wij hebben geblasfemeerd
- jullie hebben geblasfemeerd
- zij hebben geblasfemeerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he blasfemado
- tú has blasfemado
- él/ella ha blasfemado
- nosotros hemos blasfemado
- vosotros habéis blasfemado
- ellos/ellas han blasfemado
Voltooid verleden tijd
- ik had geblasfemeerd
- jij had geblasfemeerd
- hij/zij/het had geblasfemeerd
- wij hadden geblasfemeerd
- jullie hadden geblasfemeerd
- zij hadden geblasfemeerd
Pluscuamperfecto
- yo había blasfemado
- tú habías blasfemado
- él/ella había blasfemado
- nosotros habíamos blasfemado
- vosotros habíais blasfemado
- ellos/ellas habían blasfemado
Toekomende tijd I
- ik zal blasfemeren
- jij zult blasfemeren
- hij/zij/het zal blasfemeren
- wij zullen blasfemeren
- jullie zullen blasfemeren
- zij zullen blasfemeren
Futuro I
- yo blasfemaré
- tú blasfemarás
- él/ella blasfemará
- nosotros blasfemaremos
- vosotros blasfemaréis
- ellos/ellas blasfemarán
Toekomende tijd II
- ik zal geblasfemeerd hebben
- jij zult geblasfemeerd hebben
- hij/zij/het zal geblasfemeerd hebben
- wij zullen geblasfemeerd hebben
- jullie zullen geblasfemeerd hebben
- zij zullen geblasfemeerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré blasfemado
- tú habrás blasfemado
- él/ella habrá blasfemado
- nosotros habremos blasfemado
- vosotros habréis blasfemado
- ellos/ellas habrán blasfemado
Conditionalis I
- ik zou blasfemeren
- jij zou blasfemeren
- hij/zij/het zou blasfemeren
- wij zouden blasfemeren
- jullie zouden blasfemeren
- zij zouden blasfemeren
Condicional
- yo blasfemaría
- tú blasfemarías
- él/ella blasfemaría
- nosotros blasfemaríamos
- vosotros blasfemaríais
- ellos/ellas blasfemarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geblasfemeerd
- jij zou hebben geblasfemeerd
- hij/zij/het zou hebben geblasfemeerd
- wij zouden hebben geblasfemeerd
- jullie zouden hebben geblasfemeerd
- zij zouden hebben geblasfemeerd
Condicional perfecto
- yo habría blasfemado
- tú habrías blasfemado
- él/ella habría blasfemado
- nosotros habríamos blasfemado
- vosotros habríais blasfemado
- ellos/ellas habrían blasfemado
Imperatief
- jij blasfemeer
- jullie blasfemeert
Imperativo presente
- tú blasfema
- vosotros blasfemad