Vervoeging van britsen

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik brits
    • jij britst
    • hij/zij/het britst
    • wij britsen
    • jullie britsen
    • zij britsen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik britste
    • jij britste
    • hij/zij/het britste
    • wij britsten
    • jullie britsten
    • zij britsten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebritst
    • jij hebt gebritst
    • hij/zij/het heeft gebritst
    • wij hebben gebritst
    • jullie hebben gebritst
    • zij hebben gebritst
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebritst
    • jij had gebritst
    • hij/zij/het had gebritst
    • wij hadden gebritst
    • jullie hadden gebritst
    • zij hadden gebritst
  • Toekomende tijd I

    • ik zal britsen
    • jij zult britsen
    • hij/zij/het zal britsen
    • wij zullen britsen
    • jullie zullen britsen
    • zij zullen britsen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebritst hebben
    • jij zult gebritst hebben
    • hij/zij/het zal gebritst hebben
    • wij zullen gebritst hebben
    • jullie zullen gebritst hebben
    • zij zullen gebritst hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou britsen
    • jij zou britsen
    • hij/zij/het zou britsen
    • wij zouden britsen
    • jullie zouden britsen
    • zij zouden britsen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebritst
    • jij zou hebben gebritst
    • hij/zij/het zou hebben gebritst
    • wij zouden hebben gebritst
    • jullie zouden hebben gebritst
    • zij zouden hebben gebritst
  • Imperatief

    • jij brits
    • jullie britst