Vervoeging van buurten
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik buurt
- jij buurt
- hij/zij/het buurt
- wij buurten
- jullie buurten
- zij buurten
Onvoltooid verleden tijd
- ik buurtte
- jij buurtte
- hij/zij/het buurtte
- wij buurtten
- jullie buurtten
- zij buurtten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebuurt
- jij hebt gebuurt
- hij/zij/het heeft gebuurt
- wij hebben gebuurt
- jullie hebben gebuurt
- zij hebben gebuurt
Voltooid verleden tijd
- ik had gebuurt
- jij had gebuurt
- hij/zij/het had gebuurt
- wij hadden gebuurt
- jullie hadden gebuurt
- zij hadden gebuurt
Toekomende tijd I
- ik zal buurten
- jij zult buurten
- hij/zij/het zal buurten
- wij zullen buurten
- jullie zullen buurten
- zij zullen buurten
Toekomende tijd II
- ik zal gebuurt hebben
- jij zult gebuurt hebben
- hij/zij/het zal gebuurt hebben
- wij zullen gebuurt hebben
- jullie zullen gebuurt hebben
- zij zullen gebuurt hebben
Conditionalis I
- ik zou buurten
- jij zou buurten
- hij/zij/het zou buurten
- wij zouden buurten
- jullie zouden buurten
- zij zouden buurten
Conditionalis II
- ik zou hebben gebuurt
- jij zou hebben gebuurt
- hij/zij/het zou hebben gebuurt
- wij zouden hebben gebuurt
- jullie zouden hebben gebuurt
- zij zouden hebben gebuurt
Imperatief
- jij buurt
- jullie buurt