Vervoeging van commanderen

Onbepaalde wijs (infinitief): commanderen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik commandeer
  • jij commandeert
  • hij/zij/het commandeert
  • wij commanderen
  • jullie commanderen
  • zij commanderen

Indicativo presente

  • yo mando
  • mandas
  • él/ella manda
  • nosotros mandamos
  • vosotros mandáis
  • ellos/ellas mandan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik commandeerde
  • jij commandeerde
  • hij/zij/het commandeerde
  • wij commandeerden
  • jullie commandeerden
  • zij commandeerden

Indefinido

  • yo mandé
  • mandaste
  • él/ella mandó
  • nosotros mandamos
  • vosotros mandasteis
  • ellos/ellas mandaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecommandeerd
  • jij hebt gecommandeerd
  • hij/zij/het heeft gecommandeerd
  • wij hebben gecommandeerd
  • jullie hebben gecommandeerd
  • zij hebben gecommandeerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he mandado
  • has mandado
  • él/ella ha mandado
  • nosotros hemos mandado
  • vosotros habéis mandado
  • ellos/ellas han mandado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecommandeerd
  • jij had gecommandeerd
  • hij/zij/het had gecommandeerd
  • wij hadden gecommandeerd
  • jullie hadden gecommandeerd
  • zij hadden gecommandeerd

Pluscuamperfecto

  • yo había mandado
  • habías mandado
  • él/ella había mandado
  • nosotros habíamos mandado
  • vosotros habíais mandado
  • ellos/ellas habían mandado

Toekomende tijd I

  • ik zal commanderen
  • jij zult commanderen
  • hij/zij/het zal commanderen
  • wij zullen commanderen
  • jullie zullen commanderen
  • zij zullen commanderen

Futuro I

  • yo mandaré
  • mandarás
  • él/ella mandará
  • nosotros mandaremos
  • vosotros mandaréis
  • ellos/ellas mandarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gecommandeerd hebben
  • jij zult gecommandeerd hebben
  • hij/zij/het zal gecommandeerd hebben
  • wij zullen gecommandeerd hebben
  • jullie zullen gecommandeerd hebben
  • zij zullen gecommandeerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré mandado
  • habrás mandado
  • él/ella habrá mandado
  • nosotros habremos mandado
  • vosotros habréis mandado
  • ellos/ellas habrán mandado

Conditionalis I

  • ik zou commanderen
  • jij zou commanderen
  • hij/zij/het zou commanderen
  • wij zouden commanderen
  • jullie zouden commanderen
  • zij zouden commanderen

Condicional

  • yo mandaría
  • mandarías
  • él/ella mandaría
  • nosotros mandaríamos
  • vosotros mandaríais
  • ellos/ellas mandarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecommandeerd
  • jij zou hebben gecommandeerd
  • hij/zij/het zou hebben gecommandeerd
  • wij zouden hebben gecommandeerd
  • jullie zouden hebben gecommandeerd
  • zij zouden hebben gecommandeerd

Condicional perfecto

  • yo habría mandado
  • habrías mandado
  • él/ella habría mandado
  • nosotros habríamos mandado
  • vosotros habríais mandado
  • ellos/ellas habrían mandado

Imperatief

  • jij commandeer
  • jullie commandeert

Imperativo presente

  • manda
  • vosotros mandad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van commanderen