Vervoeging van copuleren
Onbepaalde wijs (infinitief): copuleren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik copuleer
- jij copuleert
- hij/zij/het copuleert
- wij copuleren
- jullie copuleren
- zij copuleren
Indicativo presente
- yo chingo
- tú chingas
- él/ella chinga
- nosotros chingamos
- vosotros chingáis
- ellos/ellas chingan
Onvoltooid verleden tijd
- ik copuleerde
- jij copuleerde
- hij/zij/het copuleerde
- wij copuleerden
- jullie copuleerden
- zij copuleerden
Indefinido
- yo chingué
- tú chingaste
- él/ella chingó
- nosotros chingamos
- vosotros chingasteis
- ellos/ellas chingaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecopuleerd
- jij hebt gecopuleerd
- hij/zij/het heeft gecopuleerd
- wij hebben gecopuleerd
- jullie hebben gecopuleerd
- zij hebben gecopuleerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he chingado
- tú has chingado
- él/ella ha chingado
- nosotros hemos chingado
- vosotros habéis chingado
- ellos/ellas han chingado
Voltooid verleden tijd
- ik had gecopuleerd
- jij had gecopuleerd
- hij/zij/het had gecopuleerd
- wij hadden gecopuleerd
- jullie hadden gecopuleerd
- zij hadden gecopuleerd
Pluscuamperfecto
- yo había chingado
- tú habías chingado
- él/ella había chingado
- nosotros habíamos chingado
- vosotros habíais chingado
- ellos/ellas habían chingado
Toekomende tijd I
- ik zal copuleren
- jij zult copuleren
- hij/zij/het zal copuleren
- wij zullen copuleren
- jullie zullen copuleren
- zij zullen copuleren
Futuro I
- yo chingaré
- tú chingarás
- él/ella chingará
- nosotros chingaremos
- vosotros chingaréis
- ellos/ellas chingarán
Toekomende tijd II
- ik zal gecopuleerd hebben
- jij zult gecopuleerd hebben
- hij/zij/het zal gecopuleerd hebben
- wij zullen gecopuleerd hebben
- jullie zullen gecopuleerd hebben
- zij zullen gecopuleerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré chingado
- tú habrás chingado
- él/ella habrá chingado
- nosotros habremos chingado
- vosotros habréis chingado
- ellos/ellas habrán chingado
Conditionalis I
- ik zou copuleren
- jij zou copuleren
- hij/zij/het zou copuleren
- wij zouden copuleren
- jullie zouden copuleren
- zij zouden copuleren
Condicional
- yo chingaría
- tú chingarías
- él/ella chingaría
- nosotros chingaríamos
- vosotros chingaríais
- ellos/ellas chingarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gecopuleerd
- jij zou hebben gecopuleerd
- hij/zij/het zou hebben gecopuleerd
- wij zouden hebben gecopuleerd
- jullie zouden hebben gecopuleerd
- zij zouden hebben gecopuleerd
Condicional perfecto
- yo habría chingado
- tú habrías chingado
- él/ella habría chingado
- nosotros habríamos chingado
- vosotros habríais chingado
- ellos/ellas habrían chingado
Imperatief
- jij copuleer
- jullie copuleert
Imperativo presente
- tú chinga
- vosotros chingad