Vervoeging van dansen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dans
- jij danst
- hij/zij/het danst
- wij dansen
- jullie dansen
- zij dansen
Indicativo presente
- yo bailo
- tú bailas
- él/ella baila
- nosotros bailamos
- vosotros bailáis
- ellos/ellas bailan
Onvoltooid verleden tijd
- ik danste
- jij danste
- hij/zij/het danste
- wij dansten
- jullie dansten
- zij dansten
Indefinido
- yo bailé
- tú bailaste
- él/ella bailó
- nosotros bailamos
- vosotros bailasteis
- ellos/ellas bailaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedanst
- jij hebt gedanst
- hij/zij/het heeft gedanst
- wij hebben gedanst
- jullie hebben gedanst
- zij hebben gedanst
Pretérito perfecto compuesto
- yo he bailado
- tú has bailado
- él/ella ha bailado
- nosotros hemos bailado
- vosotros habéis bailado
- ellos/ellas han bailado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedanst
- jij had gedanst
- hij/zij/het had gedanst
- wij hadden gedanst
- jullie hadden gedanst
- zij hadden gedanst
Pluscuamperfecto
- yo había bailado
- tú habías bailado
- él/ella había bailado
- nosotros habíamos bailado
- vosotros habíais bailado
- ellos/ellas habían bailado
Toekomende tijd I
- ik zal dansen
- jij zult dansen
- hij/zij/het zal dansen
- wij zullen dansen
- jullie zullen dansen
- zij zullen dansen
Futuro I
- yo bailaré
- tú bailarás
- él/ella bailará
- nosotros bailaremos
- vosotros bailaréis
- ellos/ellas bailarán
Toekomende tijd II
- ik zal gedanst hebben
- jij zult gedanst hebben
- hij/zij/het zal gedanst hebben
- wij zullen gedanst hebben
- jullie zullen gedanst hebben
- zij zullen gedanst hebben
Futuro perfecto
- yo habré bailado
- tú habrás bailado
- él/ella habrá bailado
- nosotros habremos bailado
- vosotros habréis bailado
- ellos/ellas habrán bailado
Conditionalis I
- ik zou dansen
- jij zou dansen
- hij/zij/het zou dansen
- wij zouden dansen
- jullie zouden dansen
- zij zouden dansen
Condicional
- yo bailaría
- tú bailarías
- él/ella bailaría
- nosotros bailaríamos
- vosotros bailaríais
- ellos/ellas bailarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gedanst
- jij zou hebben gedanst
- hij/zij/het zou hebben gedanst
- wij zouden hebben gedanst
- jullie zouden hebben gedanst
- zij zouden hebben gedanst
Condicional perfecto
- yo habría bailado
- tú habrías bailado
- él/ella habría bailado
- nosotros habríamos bailado
- vosotros habríais bailado
- ellos/ellas habrían bailado
Imperatief
- jij dans
- jullie danst
Imperativo presente
- tú baila
- vosotros bailad