Vervoeging van destilleren

Onbepaalde wijs (infinitief): destilleren

Vertaling: destilar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik destilleer
  • jij destilleert
  • hij/zij/het destilleert
  • wij destilleren
  • jullie destilleren
  • zij destilleren

Indicativo presente

  • yo destilo
  • destilas
  • él/ella destila
  • nosotros destilamos
  • vosotros destiláis
  • ellos/ellas destilan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik destilleerde
  • jij destilleerde
  • hij/zij/het destilleerde
  • wij destilleerden
  • jullie destilleerden
  • zij destilleerden

Indefinido

  • yo destilé
  • destilaste
  • él/ella destiló
  • nosotros destilamos
  • vosotros destilasteis
  • ellos/ellas destilaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedestilleerd
  • jij hebt gedestilleerd
  • hij/zij/het heeft gedestilleerd
  • wij hebben gedestilleerd
  • jullie hebben gedestilleerd
  • zij hebben gedestilleerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he destilado
  • has destilado
  • él/ella ha destilado
  • nosotros hemos destilado
  • vosotros habéis destilado
  • ellos/ellas han destilado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedestilleerd
  • jij had gedestilleerd
  • hij/zij/het had gedestilleerd
  • wij hadden gedestilleerd
  • jullie hadden gedestilleerd
  • zij hadden gedestilleerd

Pluscuamperfecto

  • yo había destilado
  • habías destilado
  • él/ella había destilado
  • nosotros habíamos destilado
  • vosotros habíais destilado
  • ellos/ellas habían destilado

Toekomende tijd I

  • ik zal destilleren
  • jij zult destilleren
  • hij/zij/het zal destilleren
  • wij zullen destilleren
  • jullie zullen destilleren
  • zij zullen destilleren

Futuro I

  • yo destilaré
  • destilarás
  • él/ella destilará
  • nosotros destilaremos
  • vosotros destilaréis
  • ellos/ellas destilarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gedestilleerd hebben
  • jij zult gedestilleerd hebben
  • hij/zij/het zal gedestilleerd hebben
  • wij zullen gedestilleerd hebben
  • jullie zullen gedestilleerd hebben
  • zij zullen gedestilleerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré destilado
  • habrás destilado
  • él/ella habrá destilado
  • nosotros habremos destilado
  • vosotros habréis destilado
  • ellos/ellas habrán destilado

Conditionalis I

  • ik zou destilleren
  • jij zou destilleren
  • hij/zij/het zou destilleren
  • wij zouden destilleren
  • jullie zouden destilleren
  • zij zouden destilleren

Condicional

  • yo destilaría
  • destilarías
  • él/ella destilaría
  • nosotros destilaríamos
  • vosotros destilaríais
  • ellos/ellas destilarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedestilleerd
  • jij zou hebben gedestilleerd
  • hij/zij/het zou hebben gedestilleerd
  • wij zouden hebben gedestilleerd
  • jullie zouden hebben gedestilleerd
  • zij zouden hebben gedestilleerd

Condicional perfecto

  • yo habría destilado
  • habrías destilado
  • él/ella habría destilado
  • nosotros habríamos destilado
  • vosotros habríais destilado
  • ellos/ellas habrían destilado

Imperatief

  • jij destilleer
  • jullie destilleert

Imperativo presente

  • destila
  • vosotros destilad