Vervoeging van dicteren
Onbepaalde wijs (infinitief): dicteren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dicteer
- jij dicteert
- hij/zij/het dicteert
- wij dicteren
- jullie dicteren
- zij dicteren
Indicativo presente
- yo dicto
- tú dictas
- él/ella dicta
- nosotros dictamos
- vosotros dictáis
- ellos/ellas dictan
Onvoltooid verleden tijd
- ik dicteerde
- jij dicteerde
- hij/zij/het dicteerde
- wij dicteerden
- jullie dicteerden
- zij dicteerden
Indefinido
- yo dicté
- tú dictaste
- él/ella dictó
- nosotros dictamos
- vosotros dictasteis
- ellos/ellas dictaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedicteerd
- jij hebt gedicteerd
- hij/zij/het heeft gedicteerd
- wij hebben gedicteerd
- jullie hebben gedicteerd
- zij hebben gedicteerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he dictado
- tú has dictado
- él/ella ha dictado
- nosotros hemos dictado
- vosotros habéis dictado
- ellos/ellas han dictado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedicteerd
- jij had gedicteerd
- hij/zij/het had gedicteerd
- wij hadden gedicteerd
- jullie hadden gedicteerd
- zij hadden gedicteerd
Pluscuamperfecto
- yo había dictado
- tú habías dictado
- él/ella había dictado
- nosotros habíamos dictado
- vosotros habíais dictado
- ellos/ellas habían dictado
Toekomende tijd I
- ik zal dicteren
- jij zult dicteren
- hij/zij/het zal dicteren
- wij zullen dicteren
- jullie zullen dicteren
- zij zullen dicteren
Futuro I
- yo dictaré
- tú dictarás
- él/ella dictará
- nosotros dictaremos
- vosotros dictaréis
- ellos/ellas dictarán
Toekomende tijd II
- ik zal gedicteerd hebben
- jij zult gedicteerd hebben
- hij/zij/het zal gedicteerd hebben
- wij zullen gedicteerd hebben
- jullie zullen gedicteerd hebben
- zij zullen gedicteerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré dictado
- tú habrás dictado
- él/ella habrá dictado
- nosotros habremos dictado
- vosotros habréis dictado
- ellos/ellas habrán dictado
Conditionalis I
- ik zou dicteren
- jij zou dicteren
- hij/zij/het zou dicteren
- wij zouden dicteren
- jullie zouden dicteren
- zij zouden dicteren
Condicional
- yo dictaría
- tú dictarías
- él/ella dictaría
- nosotros dictaríamos
- vosotros dictaríais
- ellos/ellas dictarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gedicteerd
- jij zou hebben gedicteerd
- hij/zij/het zou hebben gedicteerd
- wij zouden hebben gedicteerd
- jullie zouden hebben gedicteerd
- zij zouden hebben gedicteerd
Condicional perfecto
- yo habría dictado
- tú habrías dictado
- él/ella habría dictado
- nosotros habríamos dictado
- vosotros habríais dictado
- ellos/ellas habrían dictado
Imperatief
- jij dicteer
- jullie dicteert
Imperativo presente
- tú dicta
- vosotros dictad