Vervoeging van dorsen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dors
- jij dorst
- hij/zij/het dorst
- wij dorsen
- jullie dorsen
- zij dorsen
Indicativo presente
- yo trillo
- tú trillas
- él/ella trilla
- nosotros trillamos
- vosotros trilláis
- ellos/ellas trillan
Onvoltooid verleden tijd
- ik dorste
- jij dorste
- hij/zij/het dorste
- wij dorsten
- jullie dorsten
- zij dorsten
Indefinido
- yo trillé
- tú trillaste
- él/ella trilló
- nosotros trillamos
- vosotros trillasteis
- ellos/ellas trillaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedorst
- jij hebt gedorst
- hij/zij/het heeft gedorst
- wij hebben gedorst
- jullie hebben gedorst
- zij hebben gedorst
Pretérito perfecto compuesto
- yo he trillado
- tú has trillado
- él/ella ha trillado
- nosotros hemos trillado
- vosotros habéis trillado
- ellos/ellas han trillado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedorst
- jij had gedorst
- hij/zij/het had gedorst
- wij hadden gedorst
- jullie hadden gedorst
- zij hadden gedorst
Pluscuamperfecto
- yo había trillado
- tú habías trillado
- él/ella había trillado
- nosotros habíamos trillado
- vosotros habíais trillado
- ellos/ellas habían trillado
Toekomende tijd I
- ik zal dorsen
- jij zult dorsen
- hij/zij/het zal dorsen
- wij zullen dorsen
- jullie zullen dorsen
- zij zullen dorsen
Futuro I
- yo trillaré
- tú trillarás
- él/ella trillará
- nosotros trillaremos
- vosotros trillaréis
- ellos/ellas trillarán
Toekomende tijd II
- ik zal gedorst hebben
- jij zult gedorst hebben
- hij/zij/het zal gedorst hebben
- wij zullen gedorst hebben
- jullie zullen gedorst hebben
- zij zullen gedorst hebben
Futuro perfecto
- yo habré trillado
- tú habrás trillado
- él/ella habrá trillado
- nosotros habremos trillado
- vosotros habréis trillado
- ellos/ellas habrán trillado
Conditionalis I
- ik zou dorsen
- jij zou dorsen
- hij/zij/het zou dorsen
- wij zouden dorsen
- jullie zouden dorsen
- zij zouden dorsen
Condicional
- yo trillaría
- tú trillarías
- él/ella trillaría
- nosotros trillaríamos
- vosotros trillaríais
- ellos/ellas trillarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gedorst
- jij zou hebben gedorst
- hij/zij/het zou hebben gedorst
- wij zouden hebben gedorst
- jullie zouden hebben gedorst
- zij zouden hebben gedorst
Condicional perfecto
- yo habría trillado
- tú habrías trillado
- él/ella habría trillado
- nosotros habríamos trillado
- vosotros habríais trillado
- ellos/ellas habrían trillado
Imperatief
- jij dors
- jullie dorst
Imperativo presente
- tú trilla
- vosotros trillad