Vervoeging van duikelen
Onbepaalde wijs (infinitief): duikelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik duikel
- jij duikelt
- hij/zij/het duikelt
- wij duikelen
- jullie duikelen
- zij duikelen
Indicativo presente
- yo volteo
- tú volteas
- él/ella voltea
- nosotros volteamos
- vosotros volteáis
- ellos/ellas voltean
Onvoltooid verleden tijd
- ik duikelde
- jij duikelde
- hij/zij/het duikelde
- wij duikelden
- jullie duikelden
- zij duikelden
Indefinido
- yo volteé
- tú volteaste
- él/ella volteó
- nosotros volteamos
- vosotros volteasteis
- ellos/ellas voltearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geduikeld
- jij hebt geduikeld
- hij/zij/het heeft geduikeld
- wij hebben geduikeld
- jullie hebben geduikeld
- zij hebben geduikeld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he volteado
- tú has volteado
- él/ella ha volteado
- nosotros hemos volteado
- vosotros habéis volteado
- ellos/ellas han volteado
Voltooid verleden tijd
- ik had geduikeld
- jij had geduikeld
- hij/zij/het had geduikeld
- wij hadden geduikeld
- jullie hadden geduikeld
- zij hadden geduikeld
Pluscuamperfecto
- yo había volteado
- tú habías volteado
- él/ella había volteado
- nosotros habíamos volteado
- vosotros habíais volteado
- ellos/ellas habían volteado
Toekomende tijd I
- ik zal duikelen
- jij zult duikelen
- hij/zij/het zal duikelen
- wij zullen duikelen
- jullie zullen duikelen
- zij zullen duikelen
Futuro I
- yo voltearé
- tú voltearás
- él/ella volteará
- nosotros voltearemos
- vosotros voltearéis
- ellos/ellas voltearán
Toekomende tijd II
- ik zal geduikeld hebben
- jij zult geduikeld hebben
- hij/zij/het zal geduikeld hebben
- wij zullen geduikeld hebben
- jullie zullen geduikeld hebben
- zij zullen geduikeld hebben
Futuro perfecto
- yo habré volteado
- tú habrás volteado
- él/ella habrá volteado
- nosotros habremos volteado
- vosotros habréis volteado
- ellos/ellas habrán volteado
Conditionalis I
- ik zou duikelen
- jij zou duikelen
- hij/zij/het zou duikelen
- wij zouden duikelen
- jullie zouden duikelen
- zij zouden duikelen
Condicional
- yo voltearía
- tú voltearías
- él/ella voltearía
- nosotros voltearíamos
- vosotros voltearíais
- ellos/ellas voltearían
Conditionalis II
- ik zou hebben geduikeld
- jij zou hebben geduikeld
- hij/zij/het zou hebben geduikeld
- wij zouden hebben geduikeld
- jullie zouden hebben geduikeld
- zij zouden hebben geduikeld
Condicional perfecto
- yo habría volteado
- tú habrías volteado
- él/ella habría volteado
- nosotros habríamos volteado
- vosotros habríais volteado
- ellos/ellas habrían volteado
Imperatief
- jij duikel
- jullie duikelt
Imperativo presente
- tú voltea
- vosotros voltead