Vervoeging van elideren
Onbepaalde wijs (infinitief): elideren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik elideer
- jij elideert
- hij/zij/het elideert
- wij elideren
- jullie elideren
- zij elideren
Indicativo presente
- yo elido
- tú elides
- él/ella elide
- nosotros elidimos
- vosotros elidís
- ellos/ellas eliden
Onvoltooid verleden tijd
- ik elideerde
- jij elideerde
- hij/zij/het elideerde
- wij elideerden
- jullie elideerden
- zij elideerden
Indefinido
- yo elidí
- tú elidiste
- él/ella elidió
- nosotros elidimos
- vosotros elidisteis
- ellos/ellas elidieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëlideerd
- jij hebt geëlideerd
- hij/zij/het heeft geëlideerd
- wij hebben geëlideerd
- jullie hebben geëlideerd
- zij hebben geëlideerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he elidido
- tú has elidido
- él/ella ha elidido
- nosotros hemos elidido
- vosotros habéis elidido
- ellos/ellas han elidido
Voltooid verleden tijd
- ik had geëlideerd
- jij had geëlideerd
- hij/zij/het had geëlideerd
- wij hadden geëlideerd
- jullie hadden geëlideerd
- zij hadden geëlideerd
Pluscuamperfecto
- yo había elidido
- tú habías elidido
- él/ella había elidido
- nosotros habíamos elidido
- vosotros habíais elidido
- ellos/ellas habían elidido
Toekomende tijd I
- ik zal elideren
- jij zult elideren
- hij/zij/het zal elideren
- wij zullen elideren
- jullie zullen elideren
- zij zullen elideren
Futuro I
- yo elidiré
- tú elidirás
- él/ella elidirá
- nosotros elidiremos
- vosotros elidiréis
- ellos/ellas elidirán
Toekomende tijd II
- ik zal geëlideerd hebben
- jij zult geëlideerd hebben
- hij/zij/het zal geëlideerd hebben
- wij zullen geëlideerd hebben
- jullie zullen geëlideerd hebben
- zij zullen geëlideerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré elidido
- tú habrás elidido
- él/ella habrá elidido
- nosotros habremos elidido
- vosotros habréis elidido
- ellos/ellas habrán elidido
Conditionalis I
- ik zou elideren
- jij zou elideren
- hij/zij/het zou elideren
- wij zouden elideren
- jullie zouden elideren
- zij zouden elideren
Condicional
- yo elidiría
- tú elidirías
- él/ella elidiría
- nosotros elidiríamos
- vosotros elidiríais
- ellos/ellas elidirían
Conditionalis II
- ik zou hebben geëlideerd
- jij zou hebben geëlideerd
- hij/zij/het zou hebben geëlideerd
- wij zouden hebben geëlideerd
- jullie zouden hebben geëlideerd
- zij zouden hebben geëlideerd
Condicional perfecto
- yo habría elidido
- tú habrías elidido
- él/ella habría elidido
- nosotros habríamos elidido
- vosotros habríais elidido
- ellos/ellas habrían elidido
Imperatief
- jij elideer
- jullie elideert
Imperativo presente
- tú elide
- vosotros elidid