Vervoeging van evolueren
Onbepaalde wijs (infinitief): evolueren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik evolueer
- jij evolueert
- hij/zij/het evolueert
- wij evolueren
- jullie evolueren
- zij evolueren
Indicativo presente
- yo evoluciono
- tú evolucionas
- él/ella evoluciona
- nosotros evolucionamos
- vosotros evolucionáis
- ellos/ellas evolucionan
Onvoltooid verleden tijd
- ik evolueerde
- jij evolueerde
- hij/zij/het evolueerde
- wij evolueerden
- jullie evolueerden
- zij evolueerden
Indefinido
- yo evolucioné
- tú evolucionaste
- él/ella evolucionó
- nosotros evolucionamos
- vosotros evolucionasteis
- ellos/ellas evolucionaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëvolueerd
- jij hebt geëvolueerd
- hij/zij/het heeft geëvolueerd
- wij hebben geëvolueerd
- jullie hebben geëvolueerd
- zij hebben geëvolueerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he evolucionado
- tú has evolucionado
- él/ella ha evolucionado
- nosotros hemos evolucionado
- vosotros habéis evolucionado
- ellos/ellas han evolucionado
Voltooid verleden tijd
- ik had geëvolueerd
- jij had geëvolueerd
- hij/zij/het had geëvolueerd
- wij hadden geëvolueerd
- jullie hadden geëvolueerd
- zij hadden geëvolueerd
Pluscuamperfecto
- yo había evolucionado
- tú habías evolucionado
- él/ella había evolucionado
- nosotros habíamos evolucionado
- vosotros habíais evolucionado
- ellos/ellas habían evolucionado
Toekomende tijd I
- ik zal evolueren
- jij zult evolueren
- hij/zij/het zal evolueren
- wij zullen evolueren
- jullie zullen evolueren
- zij zullen evolueren
Futuro I
- yo evolucionaré
- tú evolucionarás
- él/ella evolucionará
- nosotros evolucionaremos
- vosotros evolucionaréis
- ellos/ellas evolucionarán
Toekomende tijd II
- ik zal geëvolueerd hebben
- jij zult geëvolueerd hebben
- hij/zij/het zal geëvolueerd hebben
- wij zullen geëvolueerd hebben
- jullie zullen geëvolueerd hebben
- zij zullen geëvolueerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré evolucionado
- tú habrás evolucionado
- él/ella habrá evolucionado
- nosotros habremos evolucionado
- vosotros habréis evolucionado
- ellos/ellas habrán evolucionado
Conditionalis I
- ik zou evolueren
- jij zou evolueren
- hij/zij/het zou evolueren
- wij zouden evolueren
- jullie zouden evolueren
- zij zouden evolueren
Condicional
- yo evolucionaría
- tú evolucionarías
- él/ella evolucionaría
- nosotros evolucionaríamos
- vosotros evolucionaríais
- ellos/ellas evolucionarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geëvolueerd
- jij zou hebben geëvolueerd
- hij/zij/het zou hebben geëvolueerd
- wij zouden hebben geëvolueerd
- jullie zouden hebben geëvolueerd
- zij zouden hebben geëvolueerd
Condicional perfecto
- yo habría evolucionado
- tú habrías evolucionado
- él/ella habría evolucionado
- nosotros habríamos evolucionado
- vosotros habríais evolucionado
- ellos/ellas habrían evolucionado
Imperatief
- jij evolueer
- jullie evolueert
Imperativo presente
- tú evoluciona
- vosotros evolucionad