Vervoeging van falen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik faal
- jij faalt
- hij/zij/het faalt
- wij falen
- jullie falen
- zij falen
Onvoltooid verleden tijd
- ik faalde
- jij faalde
- hij/zij/het faalde
- wij faalden
- jullie faalden
- zij faalden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefaald
- jij hebt gefaald
- hij/zij/het heeft gefaald
- wij hebben gefaald
- jullie hebben gefaald
- zij hebben gefaald
Voltooid verleden tijd
- ik had gefaald
- jij had gefaald
- hij/zij/het had gefaald
- wij hadden gefaald
- jullie hadden gefaald
- zij hadden gefaald
Toekomende tijd I
- ik zal falen
- jij zult falen
- hij/zij/het zal falen
- wij zullen falen
- jullie zullen falen
- zij zullen falen
Toekomende tijd II
- ik zal gefaald hebben
- jij zult gefaald hebben
- hij/zij/het zal gefaald hebben
- wij zullen gefaald hebben
- jullie zullen gefaald hebben
- zij zullen gefaald hebben
Conditionalis I
- ik zou falen
- jij zou falen
- hij/zij/het zou falen
- wij zouden falen
- jullie zouden falen
- zij zouden falen
Conditionalis II
- ik zou hebben gefaald
- jij zou hebben gefaald
- hij/zij/het zou hebben gefaald
- wij zouden hebben gefaald
- jullie zouden hebben gefaald
- zij zouden hebben gefaald
Imperatief
- jij faal
- jullie faalt