Vervoeging van flagelleren
Onbepaalde wijs (infinitief): flagelleren
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik flagelleer
- jij flagelleert
- hij/zij/het flagelleert
- wij flagelleren
- jullie flagelleren
- zij flagelleren
Onvoltooid verleden tijd
- ik flagelleerde
- jij flagelleerde
- hij/zij/het flagelleerde
- wij flagelleerden
- jullie flagelleerden
- zij flagelleerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geflagelleerd
- jij hebt geflagelleerd
- hij/zij/het heeft geflagelleerd
- wij hebben geflagelleerd
- jullie hebben geflagelleerd
- zij hebben geflagelleerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geflagelleerd
- jij had geflagelleerd
- hij/zij/het had geflagelleerd
- wij hadden geflagelleerd
- jullie hadden geflagelleerd
- zij hadden geflagelleerd
Toekomende tijd I
- ik zal flagelleren
- jij zult flagelleren
- hij/zij/het zal flagelleren
- wij zullen flagelleren
- jullie zullen flagelleren
- zij zullen flagelleren
Toekomende tijd II
- ik zal geflagelleerd hebben
- jij zult geflagelleerd hebben
- hij/zij/het zal geflagelleerd hebben
- wij zullen geflagelleerd hebben
- jullie zullen geflagelleerd hebben
- zij zullen geflagelleerd hebben
Conditionalis I
- ik zou flagelleren
- jij zou flagelleren
- hij/zij/het zou flagelleren
- wij zouden flagelleren
- jullie zouden flagelleren
- zij zouden flagelleren
Conditionalis II
- ik zou hebben geflagelleerd
- jij zou hebben geflagelleerd
- hij/zij/het zou hebben geflagelleerd
- wij zouden hebben geflagelleerd
- jullie zouden hebben geflagelleerd
- zij zouden hebben geflagelleerd
Imperatief
- jij flagelleer
- jullie flagelleert