Vervoeging van fronsen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik frons
- jij fronst
- hij/zij/het fronst
- wij fronsen
- jullie fronsen
- zij fronsen
Indicativo presente
- yo frunzo
- tú frunces
- él/ella frunce
- nosotros fruncimos
- vosotros fruncís
- ellos/ellas fruncen
Onvoltooid verleden tijd
- ik fronste
- jij fronste
- hij/zij/het fronste
- wij fronsten
- jullie fronsten
- zij fronsten
Indefinido
- yo fruncí
- tú frunciste
- él/ella frunció
- nosotros fruncimos
- vosotros fruncisteis
- ellos/ellas fruncieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefronst
- jij hebt gefronst
- hij/zij/het heeft gefronst
- wij hebben gefronst
- jullie hebben gefronst
- zij hebben gefronst
Pretérito perfecto compuesto
- yo he fruncido
- tú has fruncido
- él/ella ha fruncido
- nosotros hemos fruncido
- vosotros habéis fruncido
- ellos/ellas han fruncido
Voltooid verleden tijd
- ik had gefronst
- jij had gefronst
- hij/zij/het had gefronst
- wij hadden gefronst
- jullie hadden gefronst
- zij hadden gefronst
Pluscuamperfecto
- yo había fruncido
- tú habías fruncido
- él/ella había fruncido
- nosotros habíamos fruncido
- vosotros habíais fruncido
- ellos/ellas habían fruncido
Toekomende tijd I
- ik zal fronsen
- jij zult fronsen
- hij/zij/het zal fronsen
- wij zullen fronsen
- jullie zullen fronsen
- zij zullen fronsen
Futuro I
- yo frunciré
- tú fruncirás
- él/ella fruncirá
- nosotros frunciremos
- vosotros frunciréis
- ellos/ellas fruncirán
Toekomende tijd II
- ik zal gefronst hebben
- jij zult gefronst hebben
- hij/zij/het zal gefronst hebben
- wij zullen gefronst hebben
- jullie zullen gefronst hebben
- zij zullen gefronst hebben
Futuro perfecto
- yo habré fruncido
- tú habrás fruncido
- él/ella habrá fruncido
- nosotros habremos fruncido
- vosotros habréis fruncido
- ellos/ellas habrán fruncido
Conditionalis I
- ik zou fronsen
- jij zou fronsen
- hij/zij/het zou fronsen
- wij zouden fronsen
- jullie zouden fronsen
- zij zouden fronsen
Condicional
- yo frunciría
- tú fruncirías
- él/ella frunciría
- nosotros frunciríamos
- vosotros frunciríais
- ellos/ellas fruncirían
Conditionalis II
- ik zou hebben gefronst
- jij zou hebben gefronst
- hij/zij/het zou hebben gefronst
- wij zouden hebben gefronst
- jullie zouden hebben gefronst
- zij zouden hebben gefronst
Condicional perfecto
- yo habría fruncido
- tú habrías fruncido
- él/ella habría fruncido
- nosotros habríamos fruncido
- vosotros habríais fruncido
- ellos/ellas habrían fruncido
Imperatief
- jij frons
- jullie fronst
Imperativo presente
- tú frunce
- vosotros fruncid