Vervoeging van garven
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik garf
- jij garft
- hij/zij/het garft
- wij garven
- jullie garven
- zij garven
Onvoltooid verleden tijd
- ik garfde
- jij garfde
- hij/zij/het garfde
- wij garfden
- jullie garfden
- zij garfden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegarfd
- jij hebt gegarfd
- hij/zij/het heeft gegarfd
- wij hebben gegarfd
- jullie hebben gegarfd
- zij hebben gegarfd
Voltooid verleden tijd
- ik had gegarfd
- jij had gegarfd
- hij/zij/het had gegarfd
- wij hadden gegarfd
- jullie hadden gegarfd
- zij hadden gegarfd
Toekomende tijd I
- ik zal garven
- jij zult garven
- hij/zij/het zal garven
- wij zullen garven
- jullie zullen garven
- zij zullen garven
Toekomende tijd II
- ik zal gegarfd hebben
- jij zult gegarfd hebben
- hij/zij/het zal gegarfd hebben
- wij zullen gegarfd hebben
- jullie zullen gegarfd hebben
- zij zullen gegarfd hebben
Conditionalis I
- ik zou garven
- jij zou garven
- hij/zij/het zou garven
- wij zouden garven
- jullie zouden garven
- zij zouden garven
Conditionalis II
- ik zou hebben gegarfd
- jij zou hebben gegarfd
- hij/zij/het zou hebben gegarfd
- wij zouden hebben gegarfd
- jullie zouden hebben gegarfd
- zij zouden hebben gegarfd
Imperatief
- jij garf
- jullie garft