Vervoeging van gebruiken
Onbepaalde wijs (infinitief): gebruiken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik gebruik
- jij gebruikt
- hij/zij/het gebruikt
- wij gebruiken
- jullie gebruiken
- zij gebruiken
Indicativo presente
- yo uso
- tú usas
- él/ella usa
- nosotros usamos
- vosotros usáis
- ellos/ellas usan
Onvoltooid verleden tijd
- ik gebruikte
- jij gebruikte
- hij/zij/het gebruikte
- wij gebruikten
- jullie gebruikten
- zij gebruikten
Indefinido
- yo usé
- tú usaste
- él/ella usó
- nosotros usamos
- vosotros usasteis
- ellos/ellas usaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebruikt
- jij hebt gebruikt
- hij/zij/het heeft gebruikt
- wij hebben gebruikt
- jullie hebben gebruikt
- zij hebben gebruikt
Pretérito perfecto compuesto
- yo he usado
- tú has usado
- él/ella ha usado
- nosotros hemos usado
- vosotros habéis usado
- ellos/ellas han usado
Voltooid verleden tijd
- ik had gebruikt
- jij had gebruikt
- hij/zij/het had gebruikt
- wij hadden gebruikt
- jullie hadden gebruikt
- zij hadden gebruikt
Pluscuamperfecto
- yo había usado
- tú habías usado
- él/ella había usado
- nosotros habíamos usado
- vosotros habíais usado
- ellos/ellas habían usado
Toekomende tijd I
- ik zal gebruiken
- jij zult gebruiken
- hij/zij/het zal gebruiken
- wij zullen gebruiken
- jullie zullen gebruiken
- zij zullen gebruiken
Futuro I
- yo usaré
- tú usarás
- él/ella usará
- nosotros usaremos
- vosotros usaréis
- ellos/ellas usarán
Toekomende tijd II
- ik zal gebruikt hebben
- jij zult gebruikt hebben
- hij/zij/het zal gebruikt hebben
- wij zullen gebruikt hebben
- jullie zullen gebruikt hebben
- zij zullen gebruikt hebben
Futuro perfecto
- yo habré usado
- tú habrás usado
- él/ella habrá usado
- nosotros habremos usado
- vosotros habréis usado
- ellos/ellas habrán usado
Conditionalis I
- ik zou gebruiken
- jij zou gebruiken
- hij/zij/het zou gebruiken
- wij zouden gebruiken
- jullie zouden gebruiken
- zij zouden gebruiken
Condicional
- yo usaría
- tú usarías
- él/ella usaría
- nosotros usaríamos
- vosotros usaríais
- ellos/ellas usarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gebruikt
- jij zou hebben gebruikt
- hij/zij/het zou hebben gebruikt
- wij zouden hebben gebruikt
- jullie zouden hebben gebruikt
- zij zouden hebben gebruikt
Condicional perfecto
- yo habría usado
- tú habrías usado
- él/ella habría usado
- nosotros habríamos usado
- vosotros habríais usado
- ellos/ellas habrían usado
Imperatief
- jij gebruik
- jullie gebruikt
Imperativo presente
- tú usa
- vosotros usad