Vervoeging van geeuwen

Vertaling: bostezar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geeuw
  • jij geeuwt
  • hij/zij/het geeuwt
  • wij geeuwen
  • jullie geeuwen
  • zij geeuwen

Indicativo presente

  • yo bostezo
  • bostezas
  • él/ella bosteza
  • nosotros bostezamos
  • vosotros bostezáis
  • ellos/ellas bostezan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik geeuwde
  • jij geeuwde
  • hij/zij/het geeuwde
  • wij geeuwden
  • jullie geeuwden
  • zij geeuwden

Indefinido

  • yo bostecé
  • bostezaste
  • él/ella bostezó
  • nosotros bostezamos
  • vosotros bostezasteis
  • ellos/ellas bostezaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegeeuwd
  • jij hebt gegeeuwd
  • hij/zij/het heeft gegeeuwd
  • wij hebben gegeeuwd
  • jullie hebben gegeeuwd
  • zij hebben gegeeuwd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he bostezado
  • has bostezado
  • él/ella ha bostezado
  • nosotros hemos bostezado
  • vosotros habéis bostezado
  • ellos/ellas han bostezado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegeeuwd
  • jij had gegeeuwd
  • hij/zij/het had gegeeuwd
  • wij hadden gegeeuwd
  • jullie hadden gegeeuwd
  • zij hadden gegeeuwd

Pluscuamperfecto

  • yo había bostezado
  • habías bostezado
  • él/ella había bostezado
  • nosotros habíamos bostezado
  • vosotros habíais bostezado
  • ellos/ellas habían bostezado

Toekomende tijd I

  • ik zal geeuwen
  • jij zult geeuwen
  • hij/zij/het zal geeuwen
  • wij zullen geeuwen
  • jullie zullen geeuwen
  • zij zullen geeuwen

Futuro I

  • yo bostezaré
  • bostezarás
  • él/ella bostezará
  • nosotros bostezaremos
  • vosotros bostezaréis
  • ellos/ellas bostezarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gegeeuwd hebben
  • jij zult gegeeuwd hebben
  • hij/zij/het zal gegeeuwd hebben
  • wij zullen gegeeuwd hebben
  • jullie zullen gegeeuwd hebben
  • zij zullen gegeeuwd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré bostezado
  • habrás bostezado
  • él/ella habrá bostezado
  • nosotros habremos bostezado
  • vosotros habréis bostezado
  • ellos/ellas habrán bostezado

Conditionalis I

  • ik zou geeuwen
  • jij zou geeuwen
  • hij/zij/het zou geeuwen
  • wij zouden geeuwen
  • jullie zouden geeuwen
  • zij zouden geeuwen

Condicional

  • yo bostezaría
  • bostezarías
  • él/ella bostezaría
  • nosotros bostezaríamos
  • vosotros bostezaríais
  • ellos/ellas bostezarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegeeuwd
  • jij zou hebben gegeeuwd
  • hij/zij/het zou hebben gegeeuwd
  • wij zouden hebben gegeeuwd
  • jullie zouden hebben gegeeuwd
  • zij zouden hebben gegeeuwd

Condicional perfecto

  • yo habría bostezado
  • habrías bostezado
  • él/ella habría bostezado
  • nosotros habríamos bostezado
  • vosotros habríais bostezado
  • ellos/ellas habrían bostezado

Imperatief

  • jij geeuw
  • jullie geeuwt

Imperativo presente

  • bosteza
  • vosotros bostezad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van geeuwen