Vervoeging van glaceren
Onbepaalde wijs (infinitief): glaceren
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik glaceer
- jij glaceert
- hij/zij/het glaceert
- wij glaceren
- jullie glaceren
- zij glaceren
Onvoltooid verleden tijd
- ik glaceerde
- jij glaceerde
- hij/zij/het glaceerde
- wij glaceerden
- jullie glaceerden
- zij glaceerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geglaceerd
- jij hebt geglaceerd
- hij/zij/het heeft geglaceerd
- wij hebben geglaceerd
- jullie hebben geglaceerd
- zij hebben geglaceerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geglaceerd
- jij had geglaceerd
- hij/zij/het had geglaceerd
- wij hadden geglaceerd
- jullie hadden geglaceerd
- zij hadden geglaceerd
Toekomende tijd I
- ik zal glaceren
- jij zult glaceren
- hij/zij/het zal glaceren
- wij zullen glaceren
- jullie zullen glaceren
- zij zullen glaceren
Toekomende tijd II
- ik zal geglaceerd hebben
- jij zult geglaceerd hebben
- hij/zij/het zal geglaceerd hebben
- wij zullen geglaceerd hebben
- jullie zullen geglaceerd hebben
- zij zullen geglaceerd hebben
Conditionalis I
- ik zou glaceren
- jij zou glaceren
- hij/zij/het zou glaceren
- wij zouden glaceren
- jullie zouden glaceren
- zij zouden glaceren
Conditionalis II
- ik zou hebben geglaceerd
- jij zou hebben geglaceerd
- hij/zij/het zou hebben geglaceerd
- wij zouden hebben geglaceerd
- jullie zouden hebben geglaceerd
- zij zouden hebben geglaceerd
Imperatief
- jij glaceer
- jullie glaceert