Vervoeging van gronden
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik grond
- jij grondt
- hij/zij/het grondt
- wij gronden
- jullie gronden
- zij gronden
Indicativo presente
- yo baso
- tú basas
- él/ella basa
- nosotros basamos
- vosotros basáis
- ellos/ellas basan
Onvoltooid verleden tijd
- ik grondde
- jij grondde
- hij/zij/het grondde
- wij grondden
- jullie grondden
- zij grondden
Indefinido
- yo basé
- tú basaste
- él/ella basó
- nosotros basamos
- vosotros basasteis
- ellos/ellas basaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegrond
- jij hebt gegrond
- hij/zij/het heeft gegrond
- wij hebben gegrond
- jullie hebben gegrond
- zij hebben gegrond
Pretérito perfecto compuesto
- yo he basado
- tú has basado
- él/ella ha basado
- nosotros hemos basado
- vosotros habéis basado
- ellos/ellas han basado
Voltooid verleden tijd
- ik had gegrond
- jij had gegrond
- hij/zij/het had gegrond
- wij hadden gegrond
- jullie hadden gegrond
- zij hadden gegrond
Pluscuamperfecto
- yo había basado
- tú habías basado
- él/ella había basado
- nosotros habíamos basado
- vosotros habíais basado
- ellos/ellas habían basado
Toekomende tijd I
- ik zal gronden
- jij zult gronden
- hij/zij/het zal gronden
- wij zullen gronden
- jullie zullen gronden
- zij zullen gronden
Futuro I
- yo basaré
- tú basarás
- él/ella basará
- nosotros basaremos
- vosotros basaréis
- ellos/ellas basarán
Toekomende tijd II
- ik zal gegrond hebben
- jij zult gegrond hebben
- hij/zij/het zal gegrond hebben
- wij zullen gegrond hebben
- jullie zullen gegrond hebben
- zij zullen gegrond hebben
Futuro perfecto
- yo habré basado
- tú habrás basado
- él/ella habrá basado
- nosotros habremos basado
- vosotros habréis basado
- ellos/ellas habrán basado
Conditionalis I
- ik zou gronden
- jij zou gronden
- hij/zij/het zou gronden
- wij zouden gronden
- jullie zouden gronden
- zij zouden gronden
Condicional
- yo basaría
- tú basarías
- él/ella basaría
- nosotros basaríamos
- vosotros basaríais
- ellos/ellas basarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gegrond
- jij zou hebben gegrond
- hij/zij/het zou hebben gegrond
- wij zouden hebben gegrond
- jullie zouden hebben gegrond
- zij zouden hebben gegrond
Condicional perfecto
- yo habría basado
- tú habrías basado
- él/ella habría basado
- nosotros habríamos basado
- vosotros habríais basado
- ellos/ellas habrían basado
Imperatief
- jij grond
- jullie grondt
Imperativo presente
- tú basa
- vosotros basad