Vervoeging van hoepelen
Onbepaalde wijs (infinitief): hoepelen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hoepel
- jij hoepelt
- hij/zij/het hoepelt
- wij hoepelen
- jullie hoepelen
- zij hoepelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik hoepelde
- jij hoepelde
- hij/zij/het hoepelde
- wij hoepelden
- jullie hoepelden
- zij hoepelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehoepeld
- jij hebt gehoepeld
- hij/zij/het heeft gehoepeld
- wij hebben gehoepeld
- jullie hebben gehoepeld
- zij hebben gehoepeld
Voltooid verleden tijd
- ik had gehoepeld
- jij had gehoepeld
- hij/zij/het had gehoepeld
- wij hadden gehoepeld
- jullie hadden gehoepeld
- zij hadden gehoepeld
Toekomende tijd I
- ik zal hoepelen
- jij zult hoepelen
- hij/zij/het zal hoepelen
- wij zullen hoepelen
- jullie zullen hoepelen
- zij zullen hoepelen
Toekomende tijd II
- ik zal gehoepeld hebben
- jij zult gehoepeld hebben
- hij/zij/het zal gehoepeld hebben
- wij zullen gehoepeld hebben
- jullie zullen gehoepeld hebben
- zij zullen gehoepeld hebben
Conditionalis I
- ik zou hoepelen
- jij zou hoepelen
- hij/zij/het zou hoepelen
- wij zouden hoepelen
- jullie zouden hoepelen
- zij zouden hoepelen
Conditionalis II
- ik zou hebben gehoepeld
- jij zou hebben gehoepeld
- hij/zij/het zou hebben gehoepeld
- wij zouden hebben gehoepeld
- jullie zouden hebben gehoepeld
- zij zouden hebben gehoepeld
Imperatief
- jij hoepel
- jullie hoepelt