Vervoeging van hurken
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hurk
- jij hurkt
- hij/zij/het hurkt
- wij hurken
- jullie hurken
- zij hurken
Onvoltooid verleden tijd
- ik hurkte
- jij hurkte
- hij/zij/het hurkte
- wij hurkten
- jullie hurkten
- zij hurkten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehurkt
- jij hebt gehurkt
- hij/zij/het heeft gehurkt
- wij hebben gehurkt
- jullie hebben gehurkt
- zij hebben gehurkt
Voltooid verleden tijd
- ik had gehurkt
- jij had gehurkt
- hij/zij/het had gehurkt
- wij hadden gehurkt
- jullie hadden gehurkt
- zij hadden gehurkt
Toekomende tijd I
- ik zal hurken
- jij zult hurken
- hij/zij/het zal hurken
- wij zullen hurken
- jullie zullen hurken
- zij zullen hurken
Toekomende tijd II
- ik zal gehurkt hebben
- jij zult gehurkt hebben
- hij/zij/het zal gehurkt hebben
- wij zullen gehurkt hebben
- jullie zullen gehurkt hebben
- zij zullen gehurkt hebben
Conditionalis I
- ik zou hurken
- jij zou hurken
- hij/zij/het zou hurken
- wij zouden hurken
- jullie zouden hurken
- zij zouden hurken
Conditionalis II
- ik zou hebben gehurkt
- jij zou hebben gehurkt
- hij/zij/het zou hebben gehurkt
- wij zouden hebben gehurkt
- jullie zouden hebben gehurkt
- zij zouden hebben gehurkt
Imperatief
- jij hurk
- jullie hurkt