Vervoeging van impregneren
Onbepaalde wijs (infinitief): impregneren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik impregneer
- jij impregneert
- hij/zij/het impregneert
- wij impregneren
- jullie impregneren
- zij impregneren
Indicativo presente
- yo impregno
- tú impregnas
- él/ella impregna
- nosotros impregnamos
- vosotros impregnáis
- ellos/ellas impregnan
Onvoltooid verleden tijd
- ik impregneerde
- jij impregneerde
- hij/zij/het impregneerde
- wij impregneerden
- jullie impregneerden
- zij impregneerden
Indefinido
- yo impregné
- tú impregnaste
- él/ella impregnó
- nosotros impregnamos
- vosotros impregnasteis
- ellos/ellas impregnaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïmpregneerd
- jij hebt geïmpregneerd
- hij/zij/het heeft geïmpregneerd
- wij hebben geïmpregneerd
- jullie hebben geïmpregneerd
- zij hebben geïmpregneerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he impregnado
- tú has impregnado
- él/ella ha impregnado
- nosotros hemos impregnado
- vosotros habéis impregnado
- ellos/ellas han impregnado
Voltooid verleden tijd
- ik had geïmpregneerd
- jij had geïmpregneerd
- hij/zij/het had geïmpregneerd
- wij hadden geïmpregneerd
- jullie hadden geïmpregneerd
- zij hadden geïmpregneerd
Pluscuamperfecto
- yo había impregnado
- tú habías impregnado
- él/ella había impregnado
- nosotros habíamos impregnado
- vosotros habíais impregnado
- ellos/ellas habían impregnado
Toekomende tijd I
- ik zal impregneren
- jij zult impregneren
- hij/zij/het zal impregneren
- wij zullen impregneren
- jullie zullen impregneren
- zij zullen impregneren
Futuro I
- yo impregnaré
- tú impregnarás
- él/ella impregnará
- nosotros impregnaremos
- vosotros impregnaréis
- ellos/ellas impregnarán
Toekomende tijd II
- ik zal geïmpregneerd hebben
- jij zult geïmpregneerd hebben
- hij/zij/het zal geïmpregneerd hebben
- wij zullen geïmpregneerd hebben
- jullie zullen geïmpregneerd hebben
- zij zullen geïmpregneerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré impregnado
- tú habrás impregnado
- él/ella habrá impregnado
- nosotros habremos impregnado
- vosotros habréis impregnado
- ellos/ellas habrán impregnado
Conditionalis I
- ik zou impregneren
- jij zou impregneren
- hij/zij/het zou impregneren
- wij zouden impregneren
- jullie zouden impregneren
- zij zouden impregneren
Condicional
- yo impregnaría
- tú impregnarías
- él/ella impregnaría
- nosotros impregnaríamos
- vosotros impregnaríais
- ellos/ellas impregnarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geïmpregneerd
- jij zou hebben geïmpregneerd
- hij/zij/het zou hebben geïmpregneerd
- wij zouden hebben geïmpregneerd
- jullie zouden hebben geïmpregneerd
- zij zouden hebben geïmpregneerd
Condicional perfecto
- yo habría impregnado
- tú habrías impregnado
- él/ella habría impregnado
- nosotros habríamos impregnado
- vosotros habríais impregnado
- ellos/ellas habrían impregnado
Imperatief
- jij impregneer
- jullie impregneert
Imperativo presente
- tú impregna
- vosotros impregnad