Vervoeging van inbakeren
Onbepaalde wijs (infinitief): inbakeren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik baker in
- jij bakert in
- hij/zij/het bakert in
- wij bakeren in
- jullie bakeren in
- zij bakeren in
Indicativo presente
- yo vendo
- tú vendas
- él/ella venda
- nosotros vendamos
- vosotros vendáis
- ellos/ellas vendan
Onvoltooid verleden tijd
- ik bakerde in
- jij bakerde in
- hij/zij/het bakerde in
- wij bakerden in
- jullie bakerden in
- zij bakerden in
Indefinido
- yo vendé
- tú vendaste
- él/ella vendó
- nosotros vendamos
- vosotros vendasteis
- ellos/ellas vendaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingebakerd
- jij hebt ingebakerd
- hij/zij/het heeft ingebakerd
- wij hebben ingebakerd
- jullie hebben ingebakerd
- zij hebben ingebakerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he vendado
- tú has vendado
- él/ella ha vendado
- nosotros hemos vendado
- vosotros habéis vendado
- ellos/ellas han vendado
Voltooid verleden tijd
- ik had ingebakerd
- jij had ingebakerd
- hij/zij/het had ingebakerd
- wij hadden ingebakerd
- jullie hadden ingebakerd
- zij hadden ingebakerd
Pluscuamperfecto
- yo había vendado
- tú habías vendado
- él/ella había vendado
- nosotros habíamos vendado
- vosotros habíais vendado
- ellos/ellas habían vendado
Toekomende tijd I
- ik zal inbakeren
- jij zult inbakeren
- hij/zij/het zal inbakeren
- wij zullen inbakeren
- jullie zullen inbakeren
- zij zullen inbakeren
Futuro I
- yo vendaré
- tú vendarás
- él/ella vendará
- nosotros vendaremos
- vosotros vendaréis
- ellos/ellas vendarán
Toekomende tijd II
- ik zal ingebakerd hebben
- jij zult ingebakerd hebben
- hij/zij/het zal ingebakerd hebben
- wij zullen ingebakerd hebben
- jullie zullen ingebakerd hebben
- zij zullen ingebakerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré vendado
- tú habrás vendado
- él/ella habrá vendado
- nosotros habremos vendado
- vosotros habréis vendado
- ellos/ellas habrán vendado
Conditionalis I
- ik zou inbakeren
- jij zou inbakeren
- hij/zij/het zou inbakeren
- wij zouden inbakeren
- jullie zouden inbakeren
- zij zouden inbakeren
Condicional
- yo vendaría
- tú vendarías
- él/ella vendaría
- nosotros vendaríamos
- vosotros vendaríais
- ellos/ellas vendarían
Conditionalis II
- ik zou hebben ingebakerd
- jij zou hebben ingebakerd
- hij/zij/het zou hebben ingebakerd
- wij zouden hebben ingebakerd
- jullie zouden hebben ingebakerd
- zij zouden hebben ingebakerd
Condicional perfecto
- yo habría vendado
- tú habrías vendado
- él/ella habría vendado
- nosotros habríamos vendado
- vosotros habríais vendado
- ellos/ellas habrían vendado
Imperatief
- jij baker in
- jullie bakert in
Imperativo presente
- tú venda
- vosotros vendad