Vervoeging van induceren
Onbepaalde wijs (infinitief): induceren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik induceer
- jij induceert
- hij/zij/het induceert
- wij induceren
- jullie induceren
- zij induceren
Indicativo presente
- yo induzco
- tú induces
- él/ella induce
- nosotros inducimos
- vosotros inducís
- ellos/ellas inducen
Onvoltooid verleden tijd
- ik induceerde
- jij induceerde
- hij/zij/het induceerde
- wij induceerden
- jullie induceerden
- zij induceerden
Indefinido
- yo induje
- tú indujiste
- él/ella indujo
- nosotros indujimos
- vosotros indujisteis
- ellos/ellas indujeron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïnduceerd
- jij hebt geïnduceerd
- hij/zij/het heeft geïnduceerd
- wij hebben geïnduceerd
- jullie hebben geïnduceerd
- zij hebben geïnduceerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he inducido
- tú has inducido
- él/ella ha inducido
- nosotros hemos inducido
- vosotros habéis inducido
- ellos/ellas han inducido
Voltooid verleden tijd
- ik had geïnduceerd
- jij had geïnduceerd
- hij/zij/het had geïnduceerd
- wij hadden geïnduceerd
- jullie hadden geïnduceerd
- zij hadden geïnduceerd
Pluscuamperfecto
- yo había inducido
- tú habías inducido
- él/ella había inducido
- nosotros habíamos inducido
- vosotros habíais inducido
- ellos/ellas habían inducido
Toekomende tijd I
- ik zal induceren
- jij zult induceren
- hij/zij/het zal induceren
- wij zullen induceren
- jullie zullen induceren
- zij zullen induceren
Futuro I
- yo induciré
- tú inducirás
- él/ella inducirá
- nosotros induciremos
- vosotros induciréis
- ellos/ellas inducirán
Toekomende tijd II
- ik zal geïnduceerd hebben
- jij zult geïnduceerd hebben
- hij/zij/het zal geïnduceerd hebben
- wij zullen geïnduceerd hebben
- jullie zullen geïnduceerd hebben
- zij zullen geïnduceerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré inducido
- tú habrás inducido
- él/ella habrá inducido
- nosotros habremos inducido
- vosotros habréis inducido
- ellos/ellas habrán inducido
Conditionalis I
- ik zou induceren
- jij zou induceren
- hij/zij/het zou induceren
- wij zouden induceren
- jullie zouden induceren
- zij zouden induceren
Condicional
- yo induciría
- tú inducirías
- él/ella induciría
- nosotros induciríamos
- vosotros induciríais
- ellos/ellas inducirían
Conditionalis II
- ik zou hebben geïnduceerd
- jij zou hebben geïnduceerd
- hij/zij/het zou hebben geïnduceerd
- wij zouden hebben geïnduceerd
- jullie zouden hebben geïnduceerd
- zij zouden hebben geïnduceerd
Condicional perfecto
- yo habría inducido
- tú habrías inducido
- él/ella habría inducido
- nosotros habríamos inducido
- vosotros habríais inducido
- ellos/ellas habrían inducido
Imperatief
- jij induceer
- jullie induceert
Imperativo presente
- tú induce
- vosotros inducid