Vervoeging van ingrijpen

Vertaling: intervenir

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik grijp in
  • jij grijpt in
  • hij/zij/het grijpt in
  • wij grijpen in
  • jullie grijpen in
  • zij grijpen in

Indicativo presente

  • yo intervengo
  • intervienes
  • él/ella interviene
  • nosotros intervenimos
  • vosotros intervenís
  • ellos/ellas intervienen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik greep in
  • jij greep in
  • hij/zij/het greep in
  • wij grepen in
  • jullie grepen in
  • zij grepen in

Indefinido

  • yo intervine
  • interviniste
  • él/ella intervino
  • nosotros intervinimos
  • vosotros intervinisteis
  • ellos/ellas intervinieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingegrepen
  • jij hebt ingegrepen
  • hij/zij/het heeft ingegrepen
  • wij hebben ingegrepen
  • jullie hebben ingegrepen
  • zij hebben ingegrepen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he intervenido
  • has intervenido
  • él/ella ha intervenido
  • nosotros hemos intervenido
  • vosotros habéis intervenido
  • ellos/ellas han intervenido

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingegrepen
  • jij had ingegrepen
  • hij/zij/het had ingegrepen
  • wij hadden ingegrepen
  • jullie hadden ingegrepen
  • zij hadden ingegrepen

Pluscuamperfecto

  • yo había intervenido
  • habías intervenido
  • él/ella había intervenido
  • nosotros habíamos intervenido
  • vosotros habíais intervenido
  • ellos/ellas habían intervenido

Toekomende tijd I

  • ik zal ingrijpen
  • jij zult ingrijpen
  • hij/zij/het zal ingrijpen
  • wij zullen ingrijpen
  • jullie zullen ingrijpen
  • zij zullen ingrijpen

Futuro I

  • yo intervendré
  • intervendrás
  • él/ella intervendrá
  • nosotros intervendremos
  • vosotros intervendréis
  • ellos/ellas intervendrán

Toekomende tijd II

  • ik zal ingegrepen hebben
  • jij zult ingegrepen hebben
  • hij/zij/het zal ingegrepen hebben
  • wij zullen ingegrepen hebben
  • jullie zullen ingegrepen hebben
  • zij zullen ingegrepen hebben

Futuro perfecto

  • yo habré intervenido
  • habrás intervenido
  • él/ella habrá intervenido
  • nosotros habremos intervenido
  • vosotros habréis intervenido
  • ellos/ellas habrán intervenido

Conditionalis I

  • ik zou ingrijpen
  • jij zou ingrijpen
  • hij/zij/het zou ingrijpen
  • wij zouden ingrijpen
  • jullie zouden ingrijpen
  • zij zouden ingrijpen

Condicional

  • yo intervendría
  • intervendrías
  • él/ella intervendría
  • nosotros intervendríamos
  • vosotros intervendríais
  • ellos/ellas intervendrían

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingegrepen
  • jij zou hebben ingegrepen
  • hij/zij/het zou hebben ingegrepen
  • wij zouden hebben ingegrepen
  • jullie zouden hebben ingegrepen
  • zij zouden hebben ingegrepen

Condicional perfecto

  • yo habría intervenido
  • habrías intervenido
  • él/ella habría intervenido
  • nosotros habríamos intervenido
  • vosotros habríais intervenido
  • ellos/ellas habrían intervenido

Imperatief

  • jij grijp in
  • jullie grijpt in

Imperativo presente

  • intervén
  • vosotros intervenid