Vervoeging van inkorten
Onbepaalde wijs (infinitief): inkorten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kort in
- jij kort in
- hij/zij/het kort in
- wij korten in
- jullie korten in
- zij korten in
Indicativo presente
- yo abrevio
- tú abrevias
- él/ella abrevia
- nosotros abreviamos
- vosotros abreviáis
- ellos/ellas abrevian
Onvoltooid verleden tijd
- ik kortte in
- jij kortte in
- hij/zij/het kortte in
- wij kortten in
- jullie kortten in
- zij kortten in
Indefinido
- yo abrevié
- tú abreviaste
- él/ella abrevió
- nosotros abreviamos
- vosotros abreviasteis
- ellos/ellas abreviaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingekort
- jij hebt ingekort
- hij/zij/het heeft ingekort
- wij hebben ingekort
- jullie hebben ingekort
- zij hebben ingekort
Pretérito perfecto compuesto
- yo he abreviado
- tú has abreviado
- él/ella ha abreviado
- nosotros hemos abreviado
- vosotros habéis abreviado
- ellos/ellas han abreviado
Voltooid verleden tijd
- ik had ingekort
- jij had ingekort
- hij/zij/het had ingekort
- wij hadden ingekort
- jullie hadden ingekort
- zij hadden ingekort
Pluscuamperfecto
- yo había abreviado
- tú habías abreviado
- él/ella había abreviado
- nosotros habíamos abreviado
- vosotros habíais abreviado
- ellos/ellas habían abreviado
Toekomende tijd I
- ik zal inkorten
- jij zult inkorten
- hij/zij/het zal inkorten
- wij zullen inkorten
- jullie zullen inkorten
- zij zullen inkorten
Futuro I
- yo abreviaré
- tú abreviarás
- él/ella abreviará
- nosotros abreviaremos
- vosotros abreviaréis
- ellos/ellas abreviarán
Toekomende tijd II
- ik zal ingekort hebben
- jij zult ingekort hebben
- hij/zij/het zal ingekort hebben
- wij zullen ingekort hebben
- jullie zullen ingekort hebben
- zij zullen ingekort hebben
Futuro perfecto
- yo habré abreviado
- tú habrás abreviado
- él/ella habrá abreviado
- nosotros habremos abreviado
- vosotros habréis abreviado
- ellos/ellas habrán abreviado
Conditionalis I
- ik zou inkorten
- jij zou inkorten
- hij/zij/het zou inkorten
- wij zouden inkorten
- jullie zouden inkorten
- zij zouden inkorten
Condicional
- yo abreviaría
- tú abreviarías
- él/ella abreviaría
- nosotros abreviaríamos
- vosotros abreviaríais
- ellos/ellas abreviarían
Conditionalis II
- ik zou hebben ingekort
- jij zou hebben ingekort
- hij/zij/het zou hebben ingekort
- wij zouden hebben ingekort
- jullie zouden hebben ingekort
- zij zouden hebben ingekort
Condicional perfecto
- yo habría abreviado
- tú habrías abreviado
- él/ella habría abreviado
- nosotros habríamos abreviado
- vosotros habríais abreviado
- ellos/ellas habrían abreviado
Imperatief
- jij kort in
- jullie kort in
Imperativo presente
- tú abrevia
- vosotros abreviad