Vervoeging van inparkeren
Onbepaalde wijs (infinitief): inparkeren
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik parkeer in
- jij parkeert in
- hij/zij/het parkeert in
- wij parkeren in
- jullie parkeren in
- zij parkeren in
Onvoltooid verleden tijd
- ik parkeerde in
- jij parkeerde in
- hij/zij/het parkeerde in
- wij parkeerden in
- jullie parkeerden in
- zij parkeerden in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingeparkeerd
- jij hebt ingeparkeerd
- hij/zij/het heeft ingeparkeerd
- wij hebben ingeparkeerd
- jullie hebben ingeparkeerd
- zij hebben ingeparkeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had ingeparkeerd
- jij had ingeparkeerd
- hij/zij/het had ingeparkeerd
- wij hadden ingeparkeerd
- jullie hadden ingeparkeerd
- zij hadden ingeparkeerd
Toekomende tijd I
- ik zal inparkeren
- jij zult inparkeren
- hij/zij/het zal inparkeren
- wij zullen inparkeren
- jullie zullen inparkeren
- zij zullen inparkeren
Toekomende tijd II
- ik zal ingeparkeerd hebben
- jij zult ingeparkeerd hebben
- hij/zij/het zal ingeparkeerd hebben
- wij zullen ingeparkeerd hebben
- jullie zullen ingeparkeerd hebben
- zij zullen ingeparkeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou inparkeren
- jij zou inparkeren
- hij/zij/het zou inparkeren
- wij zouden inparkeren
- jullie zouden inparkeren
- zij zouden inparkeren
Conditionalis II
- ik zou hebben ingeparkeerd
- jij zou hebben ingeparkeerd
- hij/zij/het zou hebben ingeparkeerd
- wij zouden hebben ingeparkeerd
- jullie zouden hebben ingeparkeerd
- zij zouden hebben ingeparkeerd
Imperatief
- jij parkeer in
- jullie parkeert in