Vervoeging van inzepen

Vertaling: enjabonar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zeep in
  • jij zeept in
  • hij/zij/het zeept in
  • wij zepen in
  • jullie zepen in
  • zij zepen in

Indicativo presente

  • yo enjabono
  • enjabonas
  • él/ella enjabona
  • nosotros enjabonamos
  • vosotros enjabonáis
  • ellos/ellas enjabonan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zeepte in
  • jij zeepte in
  • hij/zij/het zeepte in
  • wij zeepten in
  • jullie zeepten in
  • zij zeepten in

Indefinido

  • yo enjaboné
  • enjabonaste
  • él/ella enjabonó
  • nosotros enjabonamos
  • vosotros enjabonasteis
  • ellos/ellas enjabonaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingezeept
  • jij hebt ingezeept
  • hij/zij/het heeft ingezeept
  • wij hebben ingezeept
  • jullie hebben ingezeept
  • zij hebben ingezeept

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he enjabonado
  • has enjabonado
  • él/ella ha enjabonado
  • nosotros hemos enjabonado
  • vosotros habéis enjabonado
  • ellos/ellas han enjabonado

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingezeept
  • jij had ingezeept
  • hij/zij/het had ingezeept
  • wij hadden ingezeept
  • jullie hadden ingezeept
  • zij hadden ingezeept

Pluscuamperfecto

  • yo había enjabonado
  • habías enjabonado
  • él/ella había enjabonado
  • nosotros habíamos enjabonado
  • vosotros habíais enjabonado
  • ellos/ellas habían enjabonado

Toekomende tijd I

  • ik zal inzepen
  • jij zult inzepen
  • hij/zij/het zal inzepen
  • wij zullen inzepen
  • jullie zullen inzepen
  • zij zullen inzepen

Futuro I

  • yo enjabonaré
  • enjabonarás
  • él/ella enjabonará
  • nosotros enjabonaremos
  • vosotros enjabonaréis
  • ellos/ellas enjabonarán

Toekomende tijd II

  • ik zal ingezeept hebben
  • jij zult ingezeept hebben
  • hij/zij/het zal ingezeept hebben
  • wij zullen ingezeept hebben
  • jullie zullen ingezeept hebben
  • zij zullen ingezeept hebben

Futuro perfecto

  • yo habré enjabonado
  • habrás enjabonado
  • él/ella habrá enjabonado
  • nosotros habremos enjabonado
  • vosotros habréis enjabonado
  • ellos/ellas habrán enjabonado

Conditionalis I

  • ik zou inzepen
  • jij zou inzepen
  • hij/zij/het zou inzepen
  • wij zouden inzepen
  • jullie zouden inzepen
  • zij zouden inzepen

Condicional

  • yo enjabonaría
  • enjabonarías
  • él/ella enjabonaría
  • nosotros enjabonaríamos
  • vosotros enjabonaríais
  • ellos/ellas enjabonarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingezeept
  • jij zou hebben ingezeept
  • hij/zij/het zou hebben ingezeept
  • wij zouden hebben ingezeept
  • jullie zouden hebben ingezeept
  • zij zouden hebben ingezeept

Condicional perfecto

  • yo habría enjabonado
  • habrías enjabonado
  • él/ella habría enjabonado
  • nosotros habríamos enjabonado
  • vosotros habríais enjabonado
  • ellos/ellas habrían enjabonado

Imperatief

  • jij zeep in
  • jullie zeept in

Imperativo presente

  • enjabona
  • vosotros enjabonad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inzepen