Vervoeging van jachten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het jacht
- zij jachten
Indicativo presente
- él/ella urge
- ellos/ellas urgen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het jachtte
- zij jachtten
Indefinido
- él/ella urgió
- ellos/ellas urgieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gejacht
- zij hebben gejacht
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha urgido
- ellos/ellas han urgido
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gejacht
- zij hadden gejacht
Pluscuamperfecto
- él/ella había urgido
- ellos/ellas habían urgido
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal jachten
- zij zullen jachten
Futuro I
- él/ella urgirá
- ellos/ellas urgirán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gejacht hebben
- zij zullen gejacht hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá urgido
- ellos/ellas habrán urgido
Conditionalis I
- hij/zij/het zou jachten
- zij zouden jachten
Condicional
- él/ella urgiría
- ellos/ellas urgirían
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben gejacht
- zij zouden hebben gejacht
Condicional perfecto
- él/ella habría urgido
- ellos/ellas habrían urgido