Vervoeging van jubelen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik jubel
- jij jubelt
- hij/zij/het jubelt
- wij jubelen
- jullie jubelen
- zij jubelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik jubelde
- jij jubelde
- hij/zij/het jubelde
- wij jubelden
- jullie jubelden
- zij jubelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gejubeld
- jij hebt gejubeld
- hij/zij/het heeft gejubeld
- wij hebben gejubeld
- jullie hebben gejubeld
- zij hebben gejubeld
Voltooid verleden tijd
- ik had gejubeld
- jij had gejubeld
- hij/zij/het had gejubeld
- wij hadden gejubeld
- jullie hadden gejubeld
- zij hadden gejubeld
Toekomende tijd I
- ik zal jubelen
- jij zult jubelen
- hij/zij/het zal jubelen
- wij zullen jubelen
- jullie zullen jubelen
- zij zullen jubelen
Toekomende tijd II
- ik zal gejubeld hebben
- jij zult gejubeld hebben
- hij/zij/het zal gejubeld hebben
- wij zullen gejubeld hebben
- jullie zullen gejubeld hebben
- zij zullen gejubeld hebben
Conditionalis I
- ik zou jubelen
- jij zou jubelen
- hij/zij/het zou jubelen
- wij zouden jubelen
- jullie zouden jubelen
- zij zouden jubelen
Conditionalis II
- ik zou hebben gejubeld
- jij zou hebben gejubeld
- hij/zij/het zou hebben gejubeld
- wij zouden hebben gejubeld
- jullie zouden hebben gejubeld
- zij zouden hebben gejubeld
Imperatief
- jij jubel
- jullie jubelt