Vervoeging van kanaliseren
Onbepaalde wijs (infinitief): kanaliseren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kanaliseer
- jij kanaliseert
- hij/zij/het kanaliseert
- wij kanaliseren
- jullie kanaliseren
- zij kanaliseren
Indicativo presente
- yo canalizo
- tú canalizas
- él/ella canaliza
- nosotros canalizamos
- vosotros canalizáis
- ellos/ellas canalizan
Onvoltooid verleden tijd
- ik kanaliseerde
- jij kanaliseerde
- hij/zij/het kanaliseerde
- wij kanaliseerden
- jullie kanaliseerden
- zij kanaliseerden
Indefinido
- yo canalicé
- tú canalizaste
- él/ella canalizó
- nosotros canalizamos
- vosotros canalizasteis
- ellos/ellas canalizaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekanaliseerd
- jij hebt gekanaliseerd
- hij/zij/het heeft gekanaliseerd
- wij hebben gekanaliseerd
- jullie hebben gekanaliseerd
- zij hebben gekanaliseerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he canalizado
- tú has canalizado
- él/ella ha canalizado
- nosotros hemos canalizado
- vosotros habéis canalizado
- ellos/ellas han canalizado
Voltooid verleden tijd
- ik had gekanaliseerd
- jij had gekanaliseerd
- hij/zij/het had gekanaliseerd
- wij hadden gekanaliseerd
- jullie hadden gekanaliseerd
- zij hadden gekanaliseerd
Pluscuamperfecto
- yo había canalizado
- tú habías canalizado
- él/ella había canalizado
- nosotros habíamos canalizado
- vosotros habíais canalizado
- ellos/ellas habían canalizado
Toekomende tijd I
- ik zal kanaliseren
- jij zult kanaliseren
- hij/zij/het zal kanaliseren
- wij zullen kanaliseren
- jullie zullen kanaliseren
- zij zullen kanaliseren
Futuro I
- yo canalizaré
- tú canalizarás
- él/ella canalizará
- nosotros canalizaremos
- vosotros canalizaréis
- ellos/ellas canalizarán
Toekomende tijd II
- ik zal gekanaliseerd hebben
- jij zult gekanaliseerd hebben
- hij/zij/het zal gekanaliseerd hebben
- wij zullen gekanaliseerd hebben
- jullie zullen gekanaliseerd hebben
- zij zullen gekanaliseerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré canalizado
- tú habrás canalizado
- él/ella habrá canalizado
- nosotros habremos canalizado
- vosotros habréis canalizado
- ellos/ellas habrán canalizado
Conditionalis I
- ik zou kanaliseren
- jij zou kanaliseren
- hij/zij/het zou kanaliseren
- wij zouden kanaliseren
- jullie zouden kanaliseren
- zij zouden kanaliseren
Condicional
- yo canalizaría
- tú canalizarías
- él/ella canalizaría
- nosotros canalizaríamos
- vosotros canalizaríais
- ellos/ellas canalizarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gekanaliseerd
- jij zou hebben gekanaliseerd
- hij/zij/het zou hebben gekanaliseerd
- wij zouden hebben gekanaliseerd
- jullie zouden hebben gekanaliseerd
- zij zouden hebben gekanaliseerd
Condicional perfecto
- yo habría canalizado
- tú habrías canalizado
- él/ella habría canalizado
- nosotros habríamos canalizado
- vosotros habríais canalizado
- ellos/ellas habrían canalizado
Imperatief
- jij kanaliseer
- jullie kanaliseert
Imperativo presente
- tú canaliza
- vosotros canalizad