Vervoeging van kneuzen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kneus
- jij kneust
- hij/zij/het kneust
- wij kneuzen
- jullie kneuzen
- zij kneuzen
Indicativo presente
- yo contundo
- tú contundes
- él/ella contunde
- nosotros contundimos
- vosotros contundís
- ellos/ellas contunden
Onvoltooid verleden tijd
- ik kneusde
- jij kneusde
- hij/zij/het kneusde
- wij kneusden
- jullie kneusden
- zij kneusden
Indefinido
- yo contundí
- tú contundiste
- él/ella contundió
- nosotros contundimos
- vosotros contundisteis
- ellos/ellas contundieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekneusd
- jij hebt gekneusd
- hij/zij/het heeft gekneusd
- wij hebben gekneusd
- jullie hebben gekneusd
- zij hebben gekneusd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he contundido
- tú has contundido
- él/ella ha contundido
- nosotros hemos contundido
- vosotros habéis contundido
- ellos/ellas han contundido
Voltooid verleden tijd
- ik had gekneusd
- jij had gekneusd
- hij/zij/het had gekneusd
- wij hadden gekneusd
- jullie hadden gekneusd
- zij hadden gekneusd
Pluscuamperfecto
- yo había contundido
- tú habías contundido
- él/ella había contundido
- nosotros habíamos contundido
- vosotros habíais contundido
- ellos/ellas habían contundido
Toekomende tijd I
- ik zal kneuzen
- jij zult kneuzen
- hij/zij/het zal kneuzen
- wij zullen kneuzen
- jullie zullen kneuzen
- zij zullen kneuzen
Futuro I
- yo contundiré
- tú contundirás
- él/ella contundirá
- nosotros contundiremos
- vosotros contundiréis
- ellos/ellas contundirán
Toekomende tijd II
- ik zal gekneusd hebben
- jij zult gekneusd hebben
- hij/zij/het zal gekneusd hebben
- wij zullen gekneusd hebben
- jullie zullen gekneusd hebben
- zij zullen gekneusd hebben
Futuro perfecto
- yo habré contundido
- tú habrás contundido
- él/ella habrá contundido
- nosotros habremos contundido
- vosotros habréis contundido
- ellos/ellas habrán contundido
Conditionalis I
- ik zou kneuzen
- jij zou kneuzen
- hij/zij/het zou kneuzen
- wij zouden kneuzen
- jullie zouden kneuzen
- zij zouden kneuzen
Condicional
- yo contundiría
- tú contundirías
- él/ella contundiría
- nosotros contundiríamos
- vosotros contundiríais
- ellos/ellas contundirían
Conditionalis II
- ik zou hebben gekneusd
- jij zou hebben gekneusd
- hij/zij/het zou hebben gekneusd
- wij zouden hebben gekneusd
- jullie zouden hebben gekneusd
- zij zouden hebben gekneusd
Condicional perfecto
- yo habría contundido
- tú habrías contundido
- él/ella habría contundido
- nosotros habríamos contundido
- vosotros habríais contundido
- ellos/ellas habrían contundido
Imperatief
- jij kneus
- jullie kneust
Imperativo presente
- tú contunde
- vosotros contundid