Vervoeging van knipperen
Onbepaalde wijs (infinitief): knipperen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik knipper
- jij knippert
- hij/zij/het knippert
- wij knipperen
- jullie knipperen
- zij knipperen
Indicativo presente
- yo parpadeo
- tú parpadeas
- él/ella parpadea
- nosotros parpadeamos
- vosotros parpadeáis
- ellos/ellas parpadean
Onvoltooid verleden tijd
- ik knipperde
- jij knipperde
- hij/zij/het knipperde
- wij knipperden
- jullie knipperden
- zij knipperden
Indefinido
- yo parpadeé
- tú parpadeaste
- él/ella parpadeó
- nosotros parpadeamos
- vosotros parpadeasteis
- ellos/ellas parpadearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geknipperd
- jij hebt geknipperd
- hij/zij/het heeft geknipperd
- wij hebben geknipperd
- jullie hebben geknipperd
- zij hebben geknipperd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he parpadeado
- tú has parpadeado
- él/ella ha parpadeado
- nosotros hemos parpadeado
- vosotros habéis parpadeado
- ellos/ellas han parpadeado
Voltooid verleden tijd
- ik had geknipperd
- jij had geknipperd
- hij/zij/het had geknipperd
- wij hadden geknipperd
- jullie hadden geknipperd
- zij hadden geknipperd
Pluscuamperfecto
- yo había parpadeado
- tú habías parpadeado
- él/ella había parpadeado
- nosotros habíamos parpadeado
- vosotros habíais parpadeado
- ellos/ellas habían parpadeado
Toekomende tijd I
- ik zal knipperen
- jij zult knipperen
- hij/zij/het zal knipperen
- wij zullen knipperen
- jullie zullen knipperen
- zij zullen knipperen
Futuro I
- yo parpadearé
- tú parpadearás
- él/ella parpadeará
- nosotros parpadearemos
- vosotros parpadearéis
- ellos/ellas parpadearán
Toekomende tijd II
- ik zal geknipperd hebben
- jij zult geknipperd hebben
- hij/zij/het zal geknipperd hebben
- wij zullen geknipperd hebben
- jullie zullen geknipperd hebben
- zij zullen geknipperd hebben
Futuro perfecto
- yo habré parpadeado
- tú habrás parpadeado
- él/ella habrá parpadeado
- nosotros habremos parpadeado
- vosotros habréis parpadeado
- ellos/ellas habrán parpadeado
Conditionalis I
- ik zou knipperen
- jij zou knipperen
- hij/zij/het zou knipperen
- wij zouden knipperen
- jullie zouden knipperen
- zij zouden knipperen
Condicional
- yo parpadearía
- tú parpadearías
- él/ella parpadearía
- nosotros parpadearíamos
- vosotros parpadearíais
- ellos/ellas parpadearían
Conditionalis II
- ik zou hebben geknipperd
- jij zou hebben geknipperd
- hij/zij/het zou hebben geknipperd
- wij zouden hebben geknipperd
- jullie zouden hebben geknipperd
- zij zouden hebben geknipperd
Condicional perfecto
- yo habría parpadeado
- tú habrías parpadeado
- él/ella habría parpadeado
- nosotros habríamos parpadeado
- vosotros habríais parpadeado
- ellos/ellas habrían parpadeado
Imperatief
- jij knipper
- jullie knippert
Imperativo presente
- tú parpadea
- vosotros parpadead