Vervoeging van kussen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kus
- jij kust
- hij/zij/het kust
- wij kussen
- jullie kussen
- zij kussen
Indicativo presente
- yo beso
- tú besas
- él/ella besa
- nosotros besamos
- vosotros besáis
- ellos/ellas besan
Onvoltooid verleden tijd
- ik kuste
- jij kuste
- hij/zij/het kuste
- wij kusten
- jullie kusten
- zij kusten
Indefinido
- yo besé
- tú besaste
- él/ella besó
- nosotros besamos
- vosotros besasteis
- ellos/ellas besaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekust
- jij hebt gekust
- hij/zij/het heeft gekust
- wij hebben gekust
- jullie hebben gekust
- zij hebben gekust
Pretérito perfecto compuesto
- yo he besado
- tú has besado
- él/ella ha besado
- nosotros hemos besado
- vosotros habéis besado
- ellos/ellas han besado
Voltooid verleden tijd
- ik had gekust
- jij had gekust
- hij/zij/het had gekust
- wij hadden gekust
- jullie hadden gekust
- zij hadden gekust
Pluscuamperfecto
- yo había besado
- tú habías besado
- él/ella había besado
- nosotros habíamos besado
- vosotros habíais besado
- ellos/ellas habían besado
Toekomende tijd I
- ik zal kussen
- jij zult kussen
- hij/zij/het zal kussen
- wij zullen kussen
- jullie zullen kussen
- zij zullen kussen
Futuro I
- yo besaré
- tú besarás
- él/ella besará
- nosotros besaremos
- vosotros besaréis
- ellos/ellas besarán
Toekomende tijd II
- ik zal gekust hebben
- jij zult gekust hebben
- hij/zij/het zal gekust hebben
- wij zullen gekust hebben
- jullie zullen gekust hebben
- zij zullen gekust hebben
Futuro perfecto
- yo habré besado
- tú habrás besado
- él/ella habrá besado
- nosotros habremos besado
- vosotros habréis besado
- ellos/ellas habrán besado
Conditionalis I
- ik zou kussen
- jij zou kussen
- hij/zij/het zou kussen
- wij zouden kussen
- jullie zouden kussen
- zij zouden kussen
Condicional
- yo besaría
- tú besarías
- él/ella besaría
- nosotros besaríamos
- vosotros besaríais
- ellos/ellas besarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gekust
- jij zou hebben gekust
- hij/zij/het zou hebben gekust
- wij zouden hebben gekust
- jullie zouden hebben gekust
- zij zouden hebben gekust
Condicional perfecto
- yo habría besado
- tú habrías besado
- él/ella habría besado
- nosotros habríamos besado
- vosotros habríais besado
- ellos/ellas habrían besado
Imperatief
- jij kus
- jullie kust
Imperativo presente
- tú besa
- vosotros besad