Vervoeging van lamleggen
Onbepaalde wijs (infinitief): lamleggen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leg lam
- jij legt lam
- hij/zij/het legt lam
- wij leggen lam
- jullie leggen lam
- zij leggen lam
Indicativo presente
- yo paralizo
- tú paralizas
- él/ella paraliza
- nosotros paralizamos
- vosotros paralizáis
- ellos/ellas paralizan
Onvoltooid verleden tijd
- ik legde lam
- jij legde lam
- hij/zij/het legde lam
- wij legden lam
- jullie legden lam
- zij legden lam
Indefinido
- yo paralicé
- tú paralizaste
- él/ella paralizó
- nosotros paralizamos
- vosotros paralizasteis
- ellos/ellas paralizaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb lamgelegd
- jij hebt lamgelegd
- hij/zij/het heeft lamgelegd
- wij hebben lamgelegd
- jullie hebben lamgelegd
- zij hebben lamgelegd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he paralizado
- tú has paralizado
- él/ella ha paralizado
- nosotros hemos paralizado
- vosotros habéis paralizado
- ellos/ellas han paralizado
Voltooid verleden tijd
- ik had lamgelegd
- jij had lamgelegd
- hij/zij/het had lamgelegd
- wij hadden lamgelegd
- jullie hadden lamgelegd
- zij hadden lamgelegd
Pluscuamperfecto
- yo había paralizado
- tú habías paralizado
- él/ella había paralizado
- nosotros habíamos paralizado
- vosotros habíais paralizado
- ellos/ellas habían paralizado
Toekomende tijd I
- ik zal lamleggen
- jij zult lamleggen
- hij/zij/het zal lamleggen
- wij zullen lamleggen
- jullie zullen lamleggen
- zij zullen lamleggen
Futuro I
- yo paralizaré
- tú paralizarás
- él/ella paralizará
- nosotros paralizaremos
- vosotros paralizaréis
- ellos/ellas paralizarán
Toekomende tijd II
- ik zal lamgelegd hebben
- jij zult lamgelegd hebben
- hij/zij/het zal lamgelegd hebben
- wij zullen lamgelegd hebben
- jullie zullen lamgelegd hebben
- zij zullen lamgelegd hebben
Futuro perfecto
- yo habré paralizado
- tú habrás paralizado
- él/ella habrá paralizado
- nosotros habremos paralizado
- vosotros habréis paralizado
- ellos/ellas habrán paralizado
Conditionalis I
- ik zou lamleggen
- jij zou lamleggen
- hij/zij/het zou lamleggen
- wij zouden lamleggen
- jullie zouden lamleggen
- zij zouden lamleggen
Condicional
- yo paralizaría
- tú paralizarías
- él/ella paralizaría
- nosotros paralizaríamos
- vosotros paralizaríais
- ellos/ellas paralizarían
Conditionalis II
- ik zou hebben lamgelegd
- jij zou hebben lamgelegd
- hij/zij/het zou hebben lamgelegd
- wij zouden hebben lamgelegd
- jullie zouden hebben lamgelegd
- zij zouden hebben lamgelegd
Condicional perfecto
- yo habría paralizado
- tú habrías paralizado
- él/ella habría paralizado
- nosotros habríamos paralizado
- vosotros habríais paralizado
- ellos/ellas habrían paralizado
Imperatief
- jij leg lam
- jullie legt lam
Imperativo presente
- tú paraliza
- vosotros paralizad